Toen Ruud Lubbers in 1982 zijn eerste van drie kabinetten ging leiden, zaten de Tweede-Kamerleden nog opeengepakt in de groene bankjes in de oude vergaderzaal, konden ze daar hun tijd nog niet verbeiden met mobiele telefoons, was er nog geen beveiliging, en hadden cda, vvd en pvda samen nog 128 van de 150 zetels. De ‘nieuwe’ plenaire zaal waarin Lubbers aan het eind van zijn twaalf jaar premierschap nog in Vak K heeft gezeten, moet over twee jaar alweer tijdelijk worden verlaten voor een opknapbeurt, zwaarbewapende leden van de marechaussee bewaken inmiddels de ingangen van het Kamercomplex, maar het grootste verschil met zijn tijd als premier is het versnipperde politieke landschap. Weliswaar telde de Tweede Kamer toen Lubbers aantrad met twaalf politieke partijen er één meer dan nu, maar de negen kleine partijen van toen verdeelden onderling slechts 22 zetels. De grote drie van destijds hebben nu samen nog maar 61 zetels.
Hoewel Lubbers al minister van Economische Zaken was in de jaren zeventig is hij het boegbeeld geworden van de afrekening met die jaren zeventig. De verbeelding aan de macht maakte door hem plaats voor het pragmatisme aan de macht. De bomen die tot voorbij de hemel leken te reiken, bleken geknot te moeten worden. De tijd maakte de man, de man maakte de tijd. Ze pasten bij elkaar.
Toen Lubbers in 1982 zijn eerste cda-vvd-kabinet ging leiden had Nederland jaren achter de rug van forse loonstijgingen, in sommige bedrijfstakken van soms wel vijftien procent per jaar. Dat is nu welhaast onvoorstelbaar, maar het was ook in 1982 niet meer vol te houden. De werkloosheid liep op en er moest wat worden gedaan. Dat werd zijn missie. Lubbers had het geluk dat vakbonden in die tijd nog veel leden hadden en de grote fnv een voorzitter die nog landelijke bekendheid genoot, Wim Kok. Samen met zijn collega-vakbondsleiders wist Kok met de werkgeversorganisaties tot het zogeheten Akkoord van Wassenaar te komen. Dat maakte een eind aan de hoge loonstijgingen en betekende het begin van een herstel van de economische groei.
Niet dat dit allemaal zonder slag of stoot ging. In het najaar van 1983 werd er massaal gestaakt door de ambtenaren waarvan Lubbers en zijn kabinet als werkgever eveneens loonmatiging eisten. Onder de ambtenaren-cao vielen destijds nog de postbodes en de vuilnisophalers, inmiddels allemaal werknemers bij geprivatiseerde diensten. Het gevolg van de staking was dat er geen post meer werd bezorgd en het vuil niet meer werd opgehaald. Alle Nederlanders voelden die staking, uiteindelijk twee maanden lang. Lubbers heeft geprobeerd er een einde aan te maken door zonder enig vooroverleg met zijn ministers tijdens het NOS Journaal de ambtenaren een nieuw salarisbod te doen. Het tekende de bemoeizucht van Lubbers met de portefeuilles van anderen. Maar zijn interventie hielp niet. De rechter maakte uiteindelijk een einde aan de staking, de overlast in het land was te groot geworden. Het kabinet won de loonstrijd.
Lubbers had in zijn eerste kabinet de stijgende werkloosheid weten om te draaien, in zijn derde en laatste kabinet zag hij een voor de samenleving niet meer te dragen stijging van het aantal arbeidsongeschikten. Bedrijven bleken in de jaren tachtig te zijn gaan reorganiseren door werknemers naar huis te sturen via de riantere wao in plaats van de werkloosheidsregelingen. Lubbers moest als het ware opnieuw beginnen. Beroemd werd zijn uitspraak: ‘Nederland is ziek.’ Daarmee schetste hij in drie woorden het probleem. Met zijn aankondiging op te stappen als het aantal arbeidsongeschikten boven de miljoen zou uitkomen, tekende hij de ernst van de situatie. En zette hij zijn coalitiepartner onder druk.
Dat hij inmiddels regeerde met de pvda onder leiding van Wim Kok maakte die uitspraak des te spannender; de sociaal-democraten worstelden met het snijden in – alweer – een parel aan de kroon van de verzorgingsstaat. Maar het gebeurde uiteindelijk wel, al was het eindresultaat milder voor de arbeidsongeschikten dan wat het cda aanvankelijk voor ogen stond.
Dat korte en krachtige ‘Nederland is ziek’ stond in schril contrast met de manier waarop Lubbers meestal sprak. Dat was in lange, onnavolgbare zinnen, in woordenbreisels die je met je pen niet op het papier van je notitieblokje kreeg. Wonderbaarlijk dat een man die een no nonsense-kabinet leidde zo sprak. No nonsense associeer je toch eerder met korte, zakelijke teksten, met oneliners. Op de wekelijkse persconferentie bij het beantwoorden van de traditionele laatste vraag van Julius Vischjager was het antwoord vaak even onnavolgbaar als de vraag zelf. Dan zag je het plezier dat Lubbers daarin had. Hij wist drommels goed hoe mist kan helpen bij het politiek manoeuvreren, ook bij een no-nonsense-aanpak. Wat hem daarbij hielp was dat hij nog kon opereren in een tijd met weinig camera’s en microfoons op het Binnenhof. In deze tijd zou hij met zijn woordenbreisels niet meer mee hebben gekund.
Zoals Lubbers afrekende met de jaren zeventig, zo werd begin jaren negentig ook afgerekend met zijn jaren tachtig. Het cda was volgens velen zo lang aan de macht geweest en met Lubbers’ twaalfjarige premierschap zo arrogant geworden dat bij de verkiezingen de christen-democraten de grootste verliezers waren. d66’ers waren die verkiezingen in gegaan met de oproep op hen te stemmen zodat zij de christen-democraten uit de regering konden houden. Dat lukte, waardoor met het vertrek van Lubbers ook een eind kwam aan het cda als onvermijdelijke coalitiepartij. Zijn eigen loopbaan eindigde bij de vluchtelingenorganisatie van de VN, met een ongewenste arm op het lichaam van een vrouw. Het waren andere tijden geworden.