
Liefhebbers van het bordspel Diplomacy zullen hun hart ophalen bij Luc Panhuysens Oranje tegen de Zonnekoning, een geschiedenis van de Franse expansie onder Lodewijk XIV en het tegenspel dat werd geboden door Willem III. Diplomacy is – anders dan het kinderlijk slappe Risk – gebaseerd op de reële traagheid van de diplomatie en de uiterst langzame beweging van troepen in het veld, niet op het werpen van dobbelstenen. Betrouwbare allianties tussen de spelers bepalen het verloop. Kortetermijndenken is fataal. Eén gewonnen veldslag kan het jaar daarna de complete nederlaag inluiden. Veel wordt gedicteerd door de fysieke werkelijkheid van Europa. Zo zal de speler die ‘Frankrijk’ is zich niet zo veel zorgen maken over zijn Pyreneeën- en Alpengrens, maar des te meer over de zwakke barrière die de Rijn vormt, en het gebrek aan bescherming aan zijn noordgrens. De Duitser en de Oostenrijker moeten altijd rekenen met een twee-frontenoorlog; de Brit kan zich in splendid isolation wanen maar is kwetsbaar zodra hij het Kanaal of de Noordzee oversteekt. In Oranje tegen de Zonnekoning is het speelveld dat Europese bordspel, met gevlei en gehuichel, theatraal vertoon van macht, heen-en-weer-gerij van gepluimde diplomaten in gouden koetsen, vuil spel achter de schermen, af en toe een dynastiek huwelijk en bijna elk jaar wel een veldtocht, ‘een verwoestende dans’, aldus Panhuysen, waarbij het er meestal verschrikkelijk bloedig aan toe gaat.
In de traditie van de Nederlandse geschiedschrijving heeft deze Frans-Nederlandse competitie minder aandacht dan die met Spanje of die met Engeland. Er is vaker geschreven over de Tocht naar Chatham dan over de Slag bij Seneffe of het Beleg van Namen; wij weten meer van de Vrede van Münster dan van de Vrede van Nijmegen of de Vrede van Rijswijk. Zo is ook de figuur van stadhouder-koning Willem III onderbelicht. In de biopic Michiel de Ruyter werd hij vorig jaar nog geportretteerd als een doortrapte nicht, die misselijk wordt als hij met een vrouw moet dansen.
Het is aardig dat Panhuysen uitgerekend deze Willem van een nieuw portret voorziet. Hij wordt door hem geprofileerd als een man met een ongeduldige strijdbaarheid, ‘een man die altijd een afgrond naast zich ziet’, een man die móest slagen. Hij groeit op in penibele omstandigheden. Zijn familie is de politieke positie vrijwel volledig kwijt; hij is een prins zonder baan, zonder vooruitzichten, zonder prestige. En dus betoont hij zich ‘gretig, ronduit hebberig, waar het de macht betrof’. Hij heeft een scherpe en alerte geest, hij kan complexe situaties ook op het slagveld snel doorgronden, en hij is ‘beter in het grote ontwerp dan in het detail’. Het Rampjaar zet Willem opeens in het zadel. Het is hem van meet af aan duidelijk dat hij om de Republiek te redden ‘de Nederlandse maat moet ontstijgen’. Hij moet een positie zoeken op het Europese toneel, en dat betekent coalities zoeken tegen Frankrijk.
Lodewijk, ondertussen, is van een andere categorie. Willem III is een dienaar van de Republiek, Lodewijk geeft zijn regering vorm in bijna abstracte dimensies. Alles is gericht op het samenbinden van Frankrijk onder een halfgoddelijk centraal gezag. De essentie daarvan is gloire; alle verrichtingen van de koning dienen dat stralende idee uit te dragen. Zijn nieuwe paleis in Versailles is behalve regeringscentrum een podium waarop de microkosmos van ’s konings hofhouding functioneert als afspiegeling van een universele harmonie. Dat klinkt fantastisch, en dat is het ook, maar Lodewijks wilskracht brengt dat model van de hemel op aarde werkelijk tot stand. Hij houdt het land en de massa’s en de onbetrouwbare adel in toom met ‘etiquette, hiërarchie, amusement en charisma’. Panhuysen maakt duidelijk dat Lodewijk gedurende zijn hele regering van 53 jaar geen kabinetsvergadering miste. Hij wordt de absolute vorst, en het is tegen dat idee dat Willem zich vooral verzet. Hij voorziet dat Lodewijk uit is op het vestigen van een universele monarchie met een universele – katholieke – religie. Als de Turken het beleg voor Wenen leggen en de troon van de Duitse keizer wankelt, ziet Lodewijk zichzelf als diens mogelijke opvolger. Dat zou Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Spanje, het grootste deel van Italië en de Nieuwe Wereld onder één vorst verenigen.
Het spel waaiert in Panhuysens boek breed uit. De strijd tussen Oranje en de Zonnekoning raakt aan elke Europese staat. Maakt Willem goede zaak met de Duitse keizer om de Rijngrens te versterken, dan stookt Lodewijk aan diens oostflank de Hongaren en de Turken op. Als Lodewijk de zakken van de Engelse koning in het geheim spekt, dan haalt Willem de Spaanse en de Zweedse koning naar zijn kamp, enzovoort. Het is een lang verhaal, het is geen dun boek, maar omdat Panhuysen zo handig zijn camerapositie verandert heeft het de afwisseling en het tempo van een blockbuster. Hij beheerst het effect van de harde cut in de montage.
Wij zien bijvoorbeeld Willem met zijn kersverse Engelse echtgenote wandelend in de tuin bij het huis Honselaarsdijk. Hij toont haar de vijver met een fontein met twee dartelende dolfijnen en de diergaarde waar ‘een edelhert, een gevlekte kat uit Indië’, een kraanvogel en twee ruziemakende struisvogels’ wonen. Er is ook een kameleon te zien. Dan verplaatst de camera zich naar Versailles, waar op hetzelfde moment op ’s konings bevel 22.000 mensen aan het werk zijn. Vijvers worden gegraven, fonteinen aangelegd, heuvels geslecht, hele bossen worden versleept. Het paleis wordt het grootste van de wereld; behalve de hofhouding van Lodewijk zelf bevat het de hofhoudingen van zijn vrouw, zijn moeder, zijn broer én een slangenkuiltje van maîtresses. Willem houdt er overigens ook verschillende op na, en hij krijgt als koning van Engeland gemopper te verduren over zijn relatie met Elisabeth Villiers, bijgenaamd ‘schele Bettie’. Maar Lodewijk heeft gewoon een harem. De ene gunsteling volgt de andere op. Madame de Montespan zit zelfs naast de koningin in de koets als zij Lodewijks intocht in Straatsburg bijwonen.
Tegenover Lodewijks gloire betoont Willem zich een taaie workaholic, iemand die volhardt in eigen gelijk, iemand ‘die de pijngrens opzoekt’. Panhuysen diept een saillant detail op: na een uitputtende parforce jacht in Duitsland, waarbij zijn ouwe gouverneur Zuylestein met paard en al van een brug is gedonderd, meldt de chirurgijn over de prins: ‘Zijn aambeien bloedden zo hevig dat (…) zowel onderbroek als rijbroek volledig was doorweekt.’ En passant rekent Panhuysen overigens af met het verhaal dat Willem homoseksueel geweest zou zijn. Zeker, hij was van jongs af nauw bevriend met Hans Willem Bentinck, en later zeer innig met de jonge Arnold Joost van Keppel, maar het was roddel, en die roddel kwam uit Versailles – allemaal deel van het vuile spel.
Wie wint er, uiteindelijk? Als Willem in 1702 sterft is de Republiek redelijk veilig en zal na de Vrede van Utrecht nog een eeuw uit het gewoel blijven. In Groot-Brittannië is zijn erfenis groter: Willems ‘Act of Settlement’ bepaalt tot de dag van vandaag de relatie tussen regering, parlement en protestantse monarch. Lodewijk sterft in de wetenschap dat hij Frankrijk definitief tot een Europese supermacht gemaakt heeft. De ‘Habsburgse omcirkeling’ heeft hij doorbroken, het land waant zich zeker achter een frontière de fer, een ring van forten. Dat dat beleid het land structureel verarmd heeft zal pas in 1789 blijken.
Het verhaal klinkt als een klok en is boeiend van begin tot eind, maar wat het tot een werkelijk groot plezier maakt is Panhuysens taal. Het gaat hier over oorlog en vrede en geld en staatszaken, er moet heel wat uitgelegd over de dynastieke politiek en het militair bedrijf, taaie materie, maar Panhuysen doet dat met een zwierige en verkwikkend rinse lichtheid. En daardoor is het boek prikkelend, opgewekt, geestig en puntig.
Beeld: Willem III, prins van Oranje en stadhouder door Casper Netscher, circa 1680/1684, olieverf op doek, 80,5 cm x 63 cm (Rijksmuseum)