JACKASS begon heel simpel. Een jongen staat boven aan een hoge ramp, een skateboardbaan, met een helmpje op. Hij kijkt niet bepaald enthousiast in de camera en zegt: ‘Hi, my name is Johnny Knoxville and I’m gonna jump from the vertical ramp for the first time ever.’ En daarna gaat hij gigantisch op zijn smoel.
In 2000 brak Jackass door bij MTV. Iedereen op onze middelbare school keek - tenminste, de jongens dan. Het stond aan voordat we uitgingen en we bekeken de afleveringen opnieuw en opnieuw, steeds tranen van het lachen. Al deden we de stunts niet na, het kwam in ons dagelijks vocabulaire. ‘Hi, my name is Joost de Vries en this is my history exam.’ Het concept kwam bij een groepje Amerikaanse skaters vandaan, die niet alleen hun stunts filmden maar ook hun onzin tussendoor. Hoe ze in winkelwagens raceten, hoe ze in kliko’s trappen af hobbelden. Het was een subcultuurtje. Tv-maker Jeff Tremaine zag de video’s en nam de überhippe Spike Jonze (Being John Malkovich, Adaptation) in de arm als producent. In de serie gingen ze verder dan op de video’s, Knoxville, Steve-O, Bam Margera, Ryan Dunn: gewone jongens die domme dingen deden. Op driewielertjes heuvels af, kanoën in openbare fonteinen. Er zaten heel gore dingen bij. Dave England at ingrediënten van een omelet rauw op, kotste die uit en maakte daar een omelet van. Die hij vervolgens opat. Ryan Dunn bracht in een condoom een speelgoedautootje rectaal in, en liet vervolgens zijn nietsvermoedende dokter een röntgenfoto maken.
Miljoenen mensen keken ernaar, wereldwijd. Brad Pitt deed een keer mee. Maar het geweldige aan Jackass waren niet de stunts. Zeker als je het nu terugkijkt zijn die meestal opvallend braaf, niet shockerend. Jongens in apenpakken die over straat rennen, hun wenkbrauwen laten harsen, of onmogelijke sprongen maken op skateboards. De aantrekkingskracht zit ‘m er niet in dat de stunts mislukken, maar dat de jongens worden uitgelachen door hun beste vrienden terwijl het gebeurt. Er zat een onmiskenbare kameraadschap in.
Voor ons was het herkenbaar. Voor jongens van zeventien, achttien was de serie verankerd in het dagelijks leven; je zit de hele dag met elkaar opgescheept, op school, of in de auto naar Zuid-Frankrijk, en zoekt steeds manieren om elkaar te irriteren, puur om de verveling te doorbreken. Zeker op die leeftijd is niets lekkerder dan elkaar te kunnen uitlachen.
Vaak werden de stunts opgenomen bij de jongens thuis, hun ouders op de achtergrond, schouderophalend. De camera zoomde in op gênante familiefoto’s, broertjes en zusjes mochten de openingswoorden van de show zeggen: 'Hi, I’m Johnny Knoxville, welcome to Jackass.’
Binnen de groep was een zekere rolverdeling. Johnny Knoxville was de leider, hij deed de stoerste stunts. Bam Margera was de sadist, Steve-O de masochist, Chris ‘Partyboy’ Pontius de stripper, Ehren McGhehey de nerd. Ryan Dunn was de meest onverschillige. Of hij nu in een stuk open riool zwom of keihard crashte in een golfkarretje - je zag hem vloeken, maar amper lachen.
Drie jaar hielden ze het vol, daarna was de lol eraf, ook omdat MTV meer ging censureren en tot hun irritatie de jongens strengere richtlijnen ging geven. Wel kwamen er nog allerlei spin-offs en drie bioscoopfilms, die niet zo succesvol waren als de serie. De stunts werden steeds lomper, duurder ook - Hummers werden in tweeën gezaagd, Masserati’s met schuurmachines bewerkt - maar de groep was niet meer compleet, de humor miste, net als de kameraadschap. Daarna werden de jongens allemaal een beetje zielig. Chris ‘Partyboy’ Pontius speelde nog verrassend een niet onverdienstelijke bijrol in Gouden Palm-winnaar Somewhere, van Sophia Coppola, maar Johnny Knoxville dook hoofdzakelijk op in een paar B-films, remakes van The Dukes of Hazard en Walking Tall. Steve-O verscheen in elke talkshow die hem wilde hebben, om meer stoned en dronken dan bij bewustzijn zijn scrotum aan zijn dijbeen te nieten. Maar Steve-O verscheen tenminste nog in talkshows, vaste castleden als Ehren McGhehey en Dave England zag je helemaal nergens meer.
Ryan Dunn ging mee in de slipstream van voormalig skateboarder Bam Margera, die met zijn zelfgemaakte skateboardvideo’s Camp Kill Yourself aan de basis van Jackass stond. Bam was altijd de irritantste, het zuigertje. Als spin-off maakten hij en Dunn Viva la Bam, over Margera die met zijn vader en moeder in een enorm landhuis ergens in Pennsylvania gaat wonen, en hen continu het leven zuur maakt met allerlei debiele stunts. Vaak eindigde het ermee dat Bam het bloemetjesservies van zijn moeder vernielde, dat soort dingen, rock-‘n-roll.
Dunn liep er een beetje achteraan. Vaak als pispaaltje van Bam. Wallen onder zijn ogen, pafferig gezicht onder zijn rossige baard. Wat miste was het plezier van Jackass. De jongens probeerden elkaar niet meer uit te dagen of te shockeren. They were going through the motions. De stunts en de onzin waren gewoonte geworden.
Na twee jaar werd Viva la Bam van de buis gehaald en wachtte Dunn alleen nog het circuit dat in Amerika is weggelegd voor celebrities: cameo’s in tv-series, betaalde interviews en openingen van nachtclubs. Ik durf te wedden dat toen Ryan Dunn met 220 kilometer per uur dronken van een weg af schoot waar je negentig mocht niet eens het idee had dat hij iets riskants aan het doen was. Dat er wat voor adrenaline dan ook door zijn aderen ging. Hooguit verveling.