Het was lente en ideaal fietsweer. Al vaak had ik op het Groningse platteland gefietst en deze keer was ik toe aan een nieuwe omgeving. De Maas werd mijn eerste bestemming buiten Groningen. De route begon bij een stad met een bijzonder moeilijke naam: ’s-Hertogenbosch. Hoe spreek ik dat in godsnaam uit? [sggeretoggenbossggegh]? In het begin brak ik mijn tong over de ‘g’ in ‘Groningen’, maar na een beetje oefenen viel het wel te doen. Maar ‘’s-Hertogenbosch’ leek me een onmogelijke opgave. Gelukkig hoefde ik aan niemand te vertellen dat ik naar [sggeretoggenbossggegh] moest. Tegen mijn huisgenoten vertelde ik dat ik langs de Maas ging fietsen en voor een vervoerbewijs naar [sggeretoggenbossggegh] hoefde ik maar in te checken.
Zaterdagochtend stapte ik in Utrecht over op de trein richting [sggeretoggenbossggegh]. In de fietscoupé zat een man van rond de zestig met een racefiets. Ik zette mijn fiets ernaast.
‘Ga je ook fietsen?’ vroeg hij.
‘Ja, ik begin in [sggeretoggenbossggegh]. Ik ga langs de Maas fietsen.’
Ik maakte mijn beste tongbewegingen om die moeilijke plaatsnaam goed uit te spreken. Toch keek hij me vreemd aan.
‘Met dié fiets?’ wees de man naar mijn studentenfiets met verroest tandwiel en kapotte kettingkast.
‘Ja, voor vijftig euro overgenomen. Hij fietst prima, hoor.’
Hij vertelde dat zijn tocht in Den Bosch begon en in Maastricht eindigde.
Daar was de conducteur. Ik gaf mijn ov-chipkaart en hij zijn papieren kaartje. Toen de conducteur de coupé had verlaten, boog de man zich naar mij voorover en vroeg:
‘Is dat nou handig? Zo’n pasje?’
Ik legde hem zo eenvoudig mogelijk uit hoe een ov-chipkaart werkt. Ik zag hem gaandeweg steeds bedenkelijker kijken.
We praatten verder. Hij vroeg waar ik vandaan kwam en of ik het leuk vond in Nederland. Toen ik hem ondanks zijn kritiek op mijn studentenfiets steeds aardiger begon te vinden, naderde de trein ’s-Hertogenbosch.
‘We zijn bijna in [sggeretoggenbossggegh]. Ik ga alvast mijn fiets pakken. Waar moet u overstappen om in Den Bosch te komen?’