
De ontwerpers ontwierpen, de dienst gaf advies; de directie en de staatssecretaris maakten een keuze, die aan de koningin werd voorgelegd. Die koos dan wel accordeerde het ontwerp van Peter Struycken: een portretfoto van Vincent Mentzel gereduceerd tot een veld van puntjes. Beatrix had, naar verluidt, zelf een voorkeur voor Struyckens abstracte, technische, bijna wetenschappelijke kunst.
Voor Struycken was het portret een uitzondering. Hij hoefde niet zo nodig. Hij was geïnteresseerd in abstracte structuren, niet in de zichtbare werkelijkheid. Toch zag hij wel wat in de opdracht: ‘Het portret roept het beeld op van koningin Beatrix en daarmee de veelheid van waarden, die bij de bevolking van Nederland leven met betrekking tot persoon en staatshoofd. Het is een betekenisvol beeld. Voor de vormgeving van de zegel en in het bijzonder het portretgedeelte gebruik ik de minst associatieve en op zich minst betekenisvolle middelen die ik ken: afstanden tussen punten.’* Dat was voor een vorstenportret in 1981 buitengewoon radicaal. Dezelfde reductie tot half-abstractie werd daarna ook uitgevoerd in het portret van Beatrix op de nieuwe gulden, naar ontwerp van Bruno Ninaber van Eyben: een silhouet in drie lijntjes.
Aan de P.T.T.-procedure kwam geen enkel inspraakorgaan te pas, laat staan dat het volk zich mocht uitspreken. Zo kon de nieuwe koningin dus door haar munten en zegels een sterk signaal afgeven over de stijl van haar regering. Niks defilé, niks fietsen: abstracte structuren.
Wat vertelt de selectie van het staatsieportret voor de nieuwe koning ons? Willem-Alexander is al zijn hele volwassen leven verwikkeld in een onzekere strijd om de gunst van de publieke opinie, die hem ondanks de praal van de recente inhuldiging ervan verdenkt vooral een goeie lobbes te zijn, misschien een beetje platte Haagse bal, niet al te snugger, ’t best op zijn plek in het leger. De meneer achter Lucky TV heeft dat imago (‘Willy’) al haarfijn en vlijmscherp in de vingers. Willem-Alexander laat in zijn beeldcampagne geen eigen visie blijken; hij laat kiezen voor kunstenaars die de mainstream kunnen behagen, Erwin Olaf, Studio Job. De kers op de taart van die campagne, een competitie voor een staatsieportret, werd georganiseerd door het Mondriaan Fonds en breed in de media uitgemeten, alsof het The Voice betrof.
Over de kwaliteit van de voorstellen zeg ik niks – allemaal goeie kunstenaars, best leuke voorstellen, een enkel slap stukje daargelaten – maar wel iets over de tenenkrommende serviliteit van dat fonds. Dat zei maar wát blij te zijn met de ‘zichtbaarheid’ en het publieksbereik. Waarom eigenlijk? Omdat het volk denkt dat kunstenaars niet kunnen tekenen? Omdat de kunstenaars maar onbetrouwbare subsidieslurpers zijn, en zij nu iets terug kunnen doen? Ik citeer commissielid Wilma Sütö: ‘De koning had ook zelf iemand kunnen uitkiezen, maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft de kunstwereld de vrije hand gegeven. Daaruit spreekt een groot vertrouwen.’ Vertrouwen? Het zit zo: de koning heeft geen smaak. Dat is niet erg. Hij houdt meer van auto’s en jagen, ook leuk. De stand-in die Rineke Dijkstra gebruikte voor haar proefstuk sloeg (in NRC Handelsblad) de spijker op z’n kop: ‘Ze nam mij, omdat ze gewoon een “bal op leeftijd” nodig had.’
* Citaten Peter Struycken in: Vlaanderen. Jaargang 37. Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, Roeselare 1988
beeld: Gert Jan van Rooij, Amsterdam