Georg Baselitz, Akt Elke, 1977. Olieverf op doek, ca 250 x 200 cm © Peter Cox, Eindhoven / Collectie Van Abbemuseum

Schilderijen ga je pas goed zien als ze, met hun toon en kleurenklank, in een zaal in goed licht aan de wand op hun plek hangen. Dat ophangen is het echte werk in een museum. Museumconservatoren zouden werken in hun verzameling zo goed moeten kennen dat ze ze kunnen dromen. Hun kijken is nauwkeurig en geduldig. Daarom moeten zij zelf erbij zijn als schilderijen in een zaal worden opgehangen: zoals de regisseur van een theaterstuk natuurlijk aanwezig is wanneer de spelers hun bewegingen op het toneel oefenen en uitproberen. De regisseur moet loeren en kijken en heel dichtbij blijven als het stuk in elkaar wordt gezet. Hij dient vooral goed te luisteren naar de toonhoogte van de stemmen. Een regie arrangeren van een toneelstuk betreft vooral de regie van het spreken. Eerst was het stil. Daarna: hoe zacht of scherp of zwaar of zwevend werden woorden toen nog gesproken?

Zo gezien gaat het er bij het hangen van schilderijen om hoe hoog ze komen te hangen. Zo begint het. Wat is tussen twee schilderijen de beste tussenruimte? Wat voor pauzes neemt de stem van een acteur bij het spreken van woorden? In een mise-en-scène spreken de stemmen ook tegen elkaar. Er is afstand tussen twee stemmen die spreken; de ene stem is luider dan de andere. Er is ook ruimte op het toneel. Daarom is er merkbaar verschil in articulatie, net zoals er tussen kleuren verschillen van toon zijn. Tentoonstellingen zijn ook een theatraal gebeuren.

Omstreeks 1980 hadden wij in Eindhoven van Imi Knoebel het helder geplooide schilderij Ohne Titel hangen. Een nieuwe aanwinst, het was gemaakt in 1978. Het hing op een lange wand net voorbij het midden. Er gebeurde wat in die zaal. Het zijn zes strak gesneden segmenten van kleur, als scherven los tegen elkaar. Elk scherp segment heeft een precieze, vlakke kleur. De drie vormen ter linkerzijde (roze, rood, bronskleurig) liggen vrij dicht bij elkaar. Rechts lijken de vormdelen uit elkaar te vallen. De beweging begint met het bronskleurig vlak; dat vertoont een eigenaardige buiging. Andere lijnbewegingen zijn strakker. Hun idioom is rechthoekig. Het werk is een mise-en-scène van losse stukken. Ze lijken vooral naar rechts te kantelen. De linkerhelft zit vaster in elkaar. Het werk valt naar rechts. Daarom moest het op de lange wand zeker niet in het midden hangen maar optisch rechts daarvan. Daar zakken de vormstukken naar beneden toe. Misschien hing het werk, direct na aankoop, eerder op die plek.

Ik stond voor het schilderij en keek naar boven naar zijn hoogte

Er was ook de kwestie van de hoogte. De zaalwanden waren iets hoger dan vier meter. De zes vormstukken van het werk waren bij de scherpe hoeken zo gemonteerd dat de constructie 380 centimeter hoog was. De figuur begon onder rechts met een scherpe puntvorm. Die is zwart. Daarop volgde een relatief rechte en lichte vorm van lichtgroen. Verder naar boven balanceert dat groen op het uiteinde van het stuk zwart. Ook zitten er uiteinden groen met punten rood. Linksboven hangt een groot segment dat roze is. De kantlijnen van de roze en de lichtgroene vorm verlopen bijna evenwijdig aan elkaar. Dat is uitzonderlijk in de syntactische samenstelling in het werk.

Imi Knoebel, Ohne Titel, 1978. Acrylverf op hout, ca. 380 x 260 cm © Peter Cox, Eindhoven / Collectie Van Abbemuseum

Ik stond voor het schilderij en keek naar boven naar zijn hoogte. Het was een los-vast reliëf van figuurlijke bewegingen. Vijf kleuren bij elkaar. De vormgeving lijkt eenvoudig. Het geheel daarvan is onbeschrijflijk. De stukken hangen vrijwel bijna los tegen de wand, alsof de kleuren fladderende vlinders waren die, in hun vlucht, daar toevallig terecht waren gekomen.

Op de wand tegenover de ongrijpbare figuratie van Knoebel hadden we, schuin daartegenover, een schilderij hangen van Georg Baselitz: Akt Elke, uit 1977. Een vrouw in volle gestalte, breed gezeten. De gestalte zelf in donkergrijs en zwart, geklodderd bijna. Rondom werd ze gedragen door stevig geel en helder blauw. Stevige halen waren het van vette olieverf die tot stevige kleuren opdroogden. Er was hoofdzakelijk daglicht waar die twee schilderijen samenhingen. Het licht bij het schilderij van Baselitz was zachter dan dat bij Knoebel. Een harder licht bij Knoebel was goed omdat zijn werk zo spits en puntig was. In het zachte licht bij Baselitz zag ik bij hem de kleur wonderlijk zwaar worden. Ook de vorm begon wat te hangen. Toen zag ik dat de formulering van vorm bij beide schilderijen, het gewicht van hun kleur, ging rijmen met elkaar. Als je dat ziet, kun je het niet meer uit je hoofd krijgen. Hier hingen twee schilderijen. Er ontstond een conversatie. In het museum vertelden ze over elkaar.