© Anna June

Het zijn altijd de politici, de bankiers, de elite.

Natuurlijk zijn er rijke mensen die buitensporig veel invloed hebben. En natuurlijk gaan die mensen naar besloten feestjes waar zich god weet wat afspeelt. We zijn allemaal afhankelijk van corrupte politici, een falende belastingdienst, roekeloze multinationals. Ongetwijfeld doen overheden dingen die ze liever geheim zouden willen houden. Wantrouwen naar machthebbers is gezond, nodig zelfs.

Maar de wildgroei aan complottheorieën – denk aan: corona-als-hoax, QAnon, 5G-zendertjes – is op z’n zachtst gezegd opmerkelijk. Grote delen van de samenleving lijken af te glijden in de meest uitbundige zinsbegoochelingen. Daar speelt het internet met al zijn duistere hoekjes en echokamers zéker een rol in. Mensen scharen zich daar rondom ideeën, en die ideeën worden onderdeel van hun identiteit: een soort baken van verzet tegen een gezichtsloze Ander. Politici die hersenspinsels over Bill Gates en George Soros rondpompen maken dat allemaal alleen maar erger. Wat is de voedingsbodem voor zulke gedachten?

Vanuit de psychoanalyse kun je zeggen: complottheorieën zijn fantasieën over de gesprekken waarvan we ons buitengesloten voelen. Vaak bestaan zulke theorieën uit brokken informatie, flarden van kennis, die met een soort paranoïde verbeeldingskracht aaneengesmeed worden tot een hanteerbaar verhaal. Die hanteerbaarheid maakt het gevoel van buitengesloten zijn, van hulpeloosheid eigenlijk, draaglijk.

Dat vindt weer zijn oorsprong in de kindertijd, als we afhankelijk zijn van onze ouders. Die krenkende afhankelijkheid zie je terug in de complotnarratieven: ‘zij’ besturen alles van bovenaf, ‘wij’ hebben geen controle. Bovendien doen ‘zij’ allerlei dingen waar ‘wij’ geen weet van hebben. Het is niet veel anders dan je als kind afvragen: ‘Wat doen papa en mama eigenlijk achter gesloten deuren? Hebben ze het soms over mij?’ En daar komt bij: als bestuurders openlijk liegen, als ze ons toespreken in kinderlijke ‘jip-en-janneke-taal’, als ze etnisch profileren en zonder goede reden onze kroost uit huis plaatsen, dan stéllen ze zich ook op als verwaarlozende ouders. Zulke mensen verdienen ons vertrouwen niet. Maar bij complottheorieën komt de terechte argwaan daarover op de verkeerde plekken terecht. Alle aandacht die gaat naar de vraag of corona een hoax is of niet leidt tenslotte af van zinvolle kritiek op onze ellendige bestuurders.

Complotdenkers zijn geen kinderen, en we zijn allemaal vatbaar voor irrationele angsten. Bovendien is het normaal dat de menselijke geest leemten in kennis wil opvullen met hypothesen. Maar hoe succesvol dat is hangt af van de psychische gesteldheid van de waarnemer, zijn of haar ervaring, en hoe groot de leemten in kennis zijn. Daar heeft corona dus ook een aandeel in: een onzichtbare vijand die je twee jaar lang in lockdown achter je laptop dwingt, tast ieders psychische gezondheid aan.

De therapeutische houding die je aanneemt tegenover complotdenkers laat zich moeilijk vertalen naar een maatschappelijke oplossing. Mijn suggestie zou zijn om met ze in gesprek te blijven, op een invoelende manier te luisteren, met overtuiging te spreken over je eigen opvattingen, open te zijn over je twijfels (‘Ik weet het óók niet zeker, maar het lijkt me waarschijnlijker dat…’) en steeds te proberen de ander te overtuigen van je goede bedoelingen. Daan Heerma van Voss heeft gelijk als hij schrijft: ‘Vrij zijn is toestaan dat over elk geloof te praten valt.’ Democratie is het gesprek op gang houden.

Maar ik realiseer me: zo’n therapeutische houding toepassen in de samenleving is bijna onmogelijk in een tijdperk van nepnieuws en de aanwezigheid van gewetenloze marskramers van desinformatie. Zij spreken het bange kind in ons aan en toveren die angst om in zetelwinst. Bij complottheorieën wordt complexiteit teruggebracht tot een begrijpelijk maar onrealistisch narratief, meestal met als strekking: ze zitten achter ons aan. Het ingewikkelde is dat de werkelijkheid altijd complexer is, en soms gevaarlijker.