In de eerste zin van De vorm van ruïnes dacht ik een zwakke echo te horen van de openingszin van Honderd jaar eenzaamheid, maar na verificatie betwijfelde ik dat weer. Misschien had ik vanwege de naamverwantschap al bij voorbaat aan de auteur van dat wereldberoemde boek gedacht: Juan Gabriel Vásquez lijkt immers sterk op Gabriel García Márquez. Maar mijn voorlopige conclusie dat de lichte overeenkomst tussen de beginzinnen van beide boeken op toeval berustte werd niet veel later weer aan het wankelen gebracht: daar werd Márquez door de onder eigen naam en in de ik-vorm vertellende schrijver genoemd als een van de twee voorbeelden – het andere was Julio Cortázar – die hij in de aanloop van zijn schrijverschap had nagevolgd.

Dan kon die zwakke echo nog een restant zijn van Vásquez’ poging zich te ontworstelen aan zijn beroemde voorbeeld, het kon ook een vluchtig eerbetoon zijn, een soort afscheidsgroet aan de schrijver die hem in zo hoge mate gevormd had. Pas veel later kwam daar een derde mogelijkheid bij: De vorm van ruïnes gaat over een tweetal beroemde moorden in de geschiedenis van Colombia, maar gaandeweg, zo blijkt, toch vooral over de collectieve paranoia waarvan delen van de bevolking vervolgens het slachtoffer werden en waarvan Vásquez het realiteitsgehalte beproeft. Het boek laat zien wat de psychopolitieke oorzaken zijn van het paranoïde complotdenken en is tegelijk een leerschool in het demaskeren ervan. Zo wordt ook de lezer nu eens in het complot betrokken, dan weer van zijn te grote meegaandheid overtuigd. Niet ondenkbaar dat de auteur die dubbelzinnigheid al in zijn openingszin heeft willen aanbrengen.

Rellen in het centrum van Bogotá na de moord op de politicus Jorge Gaitán, 1948 © AP / HH

Hoe het ook zij, Márquez blijft in het hele boek een rol spelen, soms op de achtergrond, soms expliciet. Zo komt zijn autobiografie Leven om het te vertellen al vroeg ter sprake. Márquez vertelt daarin dat hij bij toeval de moord op Jorge Gaitán meemaakte toen hij in 1948 in Bogotá rechten studeerde. Aan die moord is niets fictiefs. Die heeft op 9 april 1948 daadwerkelijk plaatsgevonden, zoals elke Colombiaan, zelfs elk Colombiaans schoolkind weet. Gaitán was een liberale politicus en daarmee een gevaar voor de gevestigde ultraconservatieve katholieke orde; de moord op hem – zegt Vásquez – is ‘een schimmige vlek in de Colombiaanse geschiedenis’ die een heel volk een bloedige oorlog in sleurde en ‘die ons een halve eeuw van onderling wantrouwen heeft gebracht’.

Vásquez begrijpt de verleiding van het complotdenken maar zwicht er niet voor

In het betreffende citaat van Márquez is sprake van een gouverneur, ‘een doorgewinterd conservatief’, die een gepolitiseerde, louter repressieve politiemacht in het leven had geroepen. Dat zou amper vermeldenswaardig zijn, ware het niet dat deze man – althans volgens De vorm van ruïnes – een oom van de auteur Vásquez was. Tja, zou het? Op zich is het misschien niet van levensbelang, en voor de Colombiaanse lezer wellicht gesneden koek, maar de vraag naar het realiteitsgehalte van die familieverwantschap raakt voor mij, Nederlandse lezer en bar slecht op de hoogte van de Colombiaanse geschiedenis, aan een meer algemene moeilijkheid.

‘De vorm van ruïnes is een fictief werk’, meldt de auteur achterin. Tegelijkertijd behandelt hij de geschiedenis van zijn land, en ook die van hemzelf, voor zover relevant, zo feitelijk mogelijk. Maar om te achterhalen in hoeverre die ‘feiten’ zijn gefingeerd, moet er regelmatig gegoogled worden. Dan blijkt dat alle controleerbare historische gebeurtenissen, alle betrokken hoofdrolspelers, de verslagen ervan in kranten, boeken, brieven, allerlei andere getuigenissen, documenten en voorwerpen in overeenstemming zijn met de historische realiteit. Maar dan blijkt eveneens al gauw dat er niet één algemeen geaccepteerde versie van die realiteit bestaat, de geschiedschrijving vertoont op essentiële punten hiaten waarin ieders verbeelding vrij spel heeft.

De ontwikkelde Colombiaanse lezer zal aan dit spel wellicht zijn bijdrage al hebben geleverd, het ligt voor de hand dat hij de kennis van deze samenklontering van algemeen geaccepteerde feiten en betwistbare vrije interpretaties heeft opgedaan in de schoolbanken of via de verhalen van vader of grootvader thuis. In die uiteenlopende versies zullen ook de vele onzekerheden, de onbeantwoorde vragen, de talloze dubieuze beschuldigingen zijn overgedragen – alles wat in Vásquez’ adjectief ‘schimmig’ kan worden ondergebracht – en ongetwijfeld niet zelden als ondubbelzinnige feiten. Vásquez’ literaire krachttoer bestaat eruit dat hij die schimmen nauwgezet volgt, analyseert en uiteindelijk al dan niet als realiteit accepteert, of ze nu bewust, als rookgordijnen, leugens, dwaalsporen in het leven zijn geroepen of onbewust, uit angst, betrokkenheid of bevooroordeeldheid. Dat is een buitengewoon ingenieuze en spannende onderneming.

De roman bestaat voor een flink deel uit de geschiedenis van de roman in wording, zijn making of. Daarom zijn de omtrekkende autobiografische bewegingen in het begin ook geen loze aanloopjes, het is van belang de omstandigheden en de connecties van de auteur te kennen om te begrijpen waarom hij uiteindelijk op het verzoek van een vreemde snoeshaan ingaat om dit boek te schrijven. Zijn onderzoek heeft betrekking op twee moorden, behalve die op Gaitán betreft dat de moord op Rafael Uribe Uribe, een populaire liberale senator, die in 1918 heeft plaatsgevonden.

Beide moorden hebben met elkaar gemeen dat ze voorwerp zijn geworden van eindeloze speculaties over complottheorieën: volgens diverse getuigen of anderszins betrokkenen moet er een nooit geïdentificeerde tweede schutter zijn geweest in het geval van Gaítan, en een derde moordenaar, ‘de man met de boksbeugel’, in het geval van Uribe Uribe. Voor beide theorieën bestaan geloofwaardige argumenten, net als voor de veronderstelling dat die moorden met elkaar te maken hebben. Vásquez neemt ze dus serieus. Maar hij onderzoekt ook de omstandigheden van de personen die aan het verbreiden van die theorieën ten grondslag liggen. Hij begrijpt de verleiding van het complotdenken maar zwicht er niet voor. Dat resulteert in een indrukwekkende proeve van zowel inlevend humane als ontnuchterende, antipopulistische geschiedschrijving, die ook voor de huidige Europese lezer belangrijke lessen bevat.