
Ergens rond de datum dat in Maastricht de Europese Unie opgericht werd, begin 1992, kreeg de Leidse historicus Henk Wesseling een telefoontje van grootondernemer Freddy Heineken. Heineken was om vele redenen, van bier via ontvoering tot rijkdom, een wereldberoemde Nederlander. Wesseling was heel wat minder fameus maar zowel vanwege zijn geschriften als zijn betrokkenheid bij de geschiedenisstudie van Willem-Alexander niettemin een bekend historicus. Hoe dan ook, de een had een plannetje waarin de ander wellicht een rol kon spelen. Dat plannetje betrof een andere inrichting van Europa dan in Maastricht werd bepleit: niet volgens de voor de hand liggende lijn van nationale staten en schaalvergroting maar volgens de vergeten lijn van regio’s en schaalverkleining.
Op het eerste gezicht ligt het niet voor de hand dat een biermagnaat zich om dergelijke zaken bekommert. Het botst met het oude adagium van de zakenman: bemoei je niet met politiek, dat is slecht voor de portemonnee. Maar Heineken was niet doorsnee. Hij bemoeide zich met alles. Hij was actief in tal van culturele en kunstzinnige instellingen. Hij stimuleerde wetenschap en technologie, onder meer door de instelling van verschillende (Heineken)prijzen. Hij trad op als filmproducent. En nu Europa zo’n grote, gedurfde en naar zijn overtuiging onverstandige stap zette, meende hij opnieuw dat zijn bemoeienis vereist was. Schaalvergroting was tot op zekere hoogte onvermijdelijk, meende Heineken, maar met mate. En juist die maat dreigde Europa uit het oog te verliezen.
Voor deze overtuiging had de bierbrouwer minstens twee redenen. Ten eerste was daar zijn ervaring als ondernemer; de Heineken-brouwerij was immers een mondiale gigant met talloze vestigingen en tegelijkertijd eigenaar van tientallen biermerken. Zoveel diversiteit liet zich volgens haar topman niet in één mal wringen. Het was voor hem onbegrijpelijk dat de Europese leiders niet inzagen dat iets dergelijks voor een continent in versterkte mate gold.
Maar Heineken had nog een reden voor zijn anti-Europa-plan – en die was van meer intellectuele aard. Kort vóór zijn telefoontje aan Wesseling had hij een uitvoerig gesprek gevoerd met de tegenwoordig zo goed als vergeten maar in zijn tijd (1909-1993) gevierde Britse historicus Cyril Northcote Parkinson, bedenker en naamgever van de nog altijd geroemde Wet van Parkinson. Deze ‘wet’ zegt dat managers en bureaucraten er een volstrekt andere, ja zelfs tegenovergestelde manier van werken op nahouden dan normale mensen. Terwijl deze proberen zo veel mogelijk werk in zo weinig mogelijk tijd te verzetten, passen bureaucratische types de hoeveelheid werk aan de tijd aan. In één zin gezegd: ‘Work expands to fill the time available for its completion.’
Parkinson had deze wet bedacht tijdens zijn onderzoek naar het Britse imperium dat in de loop van de twintigste eeuw weliswaar kleiner was geworden maar ondertussen, vreemd genoeg, zijn administratie had zien groeien. Eenzelfde verschijnsel had hij opgemerkt in een studie naar de Nederlandse voc – het faillissement daarvan zou het gevolg zijn geweest van grootheid, logheid, te veel ambtenaren en onvoldoende flexibiliteit. Mede op basis van deze constateringen had Parkinson in 1987 in het Zweedse tijdschrift Regional Contact een artikel onder de titel The Breakdown of Nations gepubliceerd. Hierin bepleitte hij een wederopstanding van de gewezen vorstendommen van Europa: Bourgondië, Picardië, Navarra, Cornwall, Elzas, Venetië en andere. Natiestaten waren volgens hem ‘too big and too powerful’. Het opbreken daarvan bood weliswaar geen garantie voor de toekomst maar kon er wel voor zorgen dat oorlogen ‘small and harmless’ zouden zijn. Supranationale organisatie kon niet volledig uitgesloten worden maar mocht alleen praktische zaken als douane en transport betreffen. Deed ze meer, dan ging het fout. Kortom, ‘great Powers must be broken up’.
Het was een kolfje naar Heinekens hand en hij vroeg Wesseling dan ook of die in staat was dergelijke gedachten met betrekking tot de inrichting van Europa uit te werken. De historicus zelf had niet voldoende tijd, aldus het antwoord, maar hij had een jongere collega, zijn latere opvolger Wim van den Doel, die dat wél had. Derhalve verscheen in juni 1992 Eurotopia, een brochure van achttien pagina’s onder de auteursnaam Alfred H. Heineken en uitgegeven door de Amsterdamse Stichting voor de Historische Wetenschap. Destijds, zomer 1992, ben ik nog eens bij het kantoor van de stichting langs gegaan om de brochure op te halen. Het werd gerund door een chique mevrouw en zat in een fraai pand in de buurt van de brouwerij. Ik was niet de enige die iets dergelijks deed; het boekje was nogal een mediasucces.
In de brochure schetst Heineken/Wesseling (en waarschijnlijk dus grotendeels Van den Doel) een Europa dat uit maar liefst 75 ‘landen’ bestaat. Elk daarvan heeft tussen de vijf en de tien miljoen inwoners (1). Verder heeft elk land historische wortels (2), plus een zekere culturele en etnische homogeniteit (3). Drie criteria dus.
Wat Iberia (!) betreft golden deze criteria volgens Heineken voor zeven regio’s, in Scandinavië voor vijf, in Frankrijk eveneens voor zeven, op de Britse eilanden voor maar liefst tien, voor midden-Europa voor 25, Zwitserland en Italië negen, Griekenland en de Balkan twaalf, een geheel van 75 delen dus. In dit verbrokkeld Europa zouden de Nederlanden in vieren gesplitst worden, met in het westen Holland, Zeeland en Den Haag met 6,5 miljoen inwoners, in het oosten IJsselland en Arnhem met zes miljoen mensen, in het zuiden Vlaanderen en Brussel (7,8 miljoen) en nog verder zuidelijk Henegouwen en Lille (7,1 miljoen).
Het ziet er op een kaartje leuk uit en het is ook een aardige gedachte, maar je hoeft niet lang te peinzen om de onvolkomenheden te zien. Waar bijvoorbeeld was, wat de Nederlanden betreft, de historische regio Friesland gebleven? Opgegaan in een denkbeeldig IJsselland? ‘Fryslân yn de útferkeap’ kopte de Leeuwarder Courant daarom boven een pagina vol boze lezerscommentaren. Waar was Limburg? Waar de aloude regio Brabant? Waarom vormden Londen en Parijs wel een eigen gebied en Madrid niet? Waren genoemde regio’s wel allemaal zo historisch? Bovendien, wie zegt dat historische regio’s na honderden jaren nog iets gemeenschappelijks hebben? En dan die etnische grenzen, lopen die niet juist weer heel anders? Het beste bewijs hiervan was het precies op dat moment spelende Joegoslavische probleem. Heineken deed voorkomen alsof het met een paar pennenstreken opgelost kon worden. Was het maar waar.
Kritiek op de plannen van Heineken kon niet uitblijven. Zo noemden drie Utrechtse geografen Eurotopia ‘om te huilen’. Het plan besteedde bijvoorbeeld geen enkele aandacht aan de Frans-Spaanse verlangens om over nationale grenzen heen culturele regio’s te vormen, stelden zij met een verwijzing naar Baskenland. Ierland werd door Heineken in één klap tot eenheid veroordeeld. Duitstaligen in Italiaans Zuid-Tirol werden veronachtzaamd. En dan Joegoslavië. Het plan leek bijna een uitnodiging voor meer in plaats van minder oorlog. Geen wonder daarom dat het voorstel spoedig in de categorie ‘vrolijke wetenschap en hobby-geografie’ terechtkwam. Spielerei van een schatrijke bierbaas, glaasje op, laat je gaan. Dit op zijn beurt had weer tot gevolg dat het politieke effect nul was.
Toch is het Heineken-plan in de loop van 25 jaar regelmatig opgedoken. Weliswaar zelden met volledige instemming, maar toch vaker in positieve dan in negatieve zin. Zo betoogde Marcel de Boer, journalist bij Het Financieele Dagblad, twee jaar geleden dat het ‘hoog tijd [was] voor Freddy Heineken’s Eurotopia’. Een gewaagde stelling, maar de verklaring maakte veel goed. ‘Er is een hoop onvrede met Europa’, schreef De Boer. ‘Ondertussen geloof ik er geen snars van dat Europeanen zich werkelijk zo graag achter hun eigen dijken willen terugtrekken. Neem de Schotten. Die willen graag onafhankelijk worden van Londen, maar niemand wil de Europese Unie verlaten en voor de vrijheidslievende Catalanen geldt hetzelfde. Diep in hun hart weten alle Europeanen dat Europese samenwerking cruciaal is om mondiaal mee te kunnen blijven spelen.’
Wél Europa dus, geen Groot-Brittannië of Spanje, wél deel van de op dit moment grootst denkbare politieke eenheid in onze contreien (Europa of de Europese Unie), geen deel van de natiestaat. Het is inderdaad een geluid dat in Catalonië, Schotland en elders steeds weer klinkt. Vandaar dat het Heineken-plan in dergelijke, naar onafhankelijkheid strevende regio’s op sympathie mag rekenen. De voorliggende versie is weliswaar onhoudbaar, de gedachte erachter leeft.
Dit laatste wisten de architecten van Europa ook, met als gevolg dat zij gelijktijdig met het Verdrag van Maastricht het zogenoemde Europees Comité van de Regio’s oprichtten. De reden hiervoor was tweeledig. Om te beginnen is er het onmiskenbare feit dat de overgrote meerderheid van de Europese maatregelen decentraal wordt uitgevoerd. Tegelijkertijd bestond de angst dat ‘Europa’ voor de meeste mensen te abstract zou zijn, met irritatie of apathie tot gevolg. Het uit 350 leden bestaande Comité van de Regio’s had tot taak het een te verzorgen en het ander te voorkomen.
Het is evident dat in elk geval dat laatste niet gelukt is, zoals het ook evident is dat het Maastrichtse project sinds geruime tijd op de rand van de afgrond balanceert. Hoewel het zelden met zoveel woorden gezegd wordt, zou een van de redenen hiervan wel de zwakte van de regio’s kunnen zijn, de zwakte dus ook van het comité dat die regio’s in de Unie vertegenwoordigt. Een actief, laat staan spraakmakend orgaan is dat comité in ieder geval nooit geworden. Het was en is meer een excuustruus, een babbelbox. Had men toch een beetje naar Heineken moeten luisteren?
Want Heineken en ‘zijn’ historici zijn lang niet de enigen die in de afgelopen decennia gesteld hebben dat politieke of andere organisaties niet gebaat zijn bij een groot formaat. Wellicht is zo’n formaat noodzakelijk als het gaat om praktische zaken, maar als betrokkenheid, emotie en – daar komt het modewoord weer – identiteit in het geding zijn, kan beter in andere dimensies worden gedacht. De belangrijkste van die dimensies is de menselijke maat en die is per definitie klein. Small is beautiful, beweerde een van de andere grondleggers van het huidige regionaliseringsdenken, de Britse econoom van Duitse komaf Fritz Schumacher. Hij deed dat in een boek dat precies die titel draagt, met daaronder: A study of economics as if people mattered (1973). De these is hiermee gegeven.
Hetzelfde maar dan in cultureel-geografische zin betoogde de man door wie Schumacher zich naar eigen zeggen had laten inspireren, Leopold Kohr. Kohr was afkomstig uit hetzelfde midden-Europa dat halverwege de twintigste eeuw in zijn staatsvorm zo dramatisch ontspoorde, Oostenrijk in zijn geval. Ook hij emigreerde aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog en publiceerde na afloop daarvan een boek dat net als dat van Schumacher nog regelmatig geciteerd wordt. Het draagt dezelfde titel als het artikel van de man die Heineken inspireerde: The Breakdown of Nations (1957). Kern ervan is de gedachte dat ‘alle varianten van sociale misère tot dezelfde oorzaak te herleiden zijn: bigness. Grootheid is een probleem waarmee elke organisatie (‘creation’, zegt Kohr – cvdh) te maken krijgt. En als zij daar niet goed mee omgaat, gebeurt steeds hetzelfde. Het loopt fout: de organisatie is te groot geworden.’
In zijn boek komt Kohr met een plan dat zeer vergelijkbaar is met dat van Heineken, alleen de uitwerking is enigszins anders. Zo bestaat het Iberisch schiereiland in zijn ‘Europa van de kleine staten’ niet uit zeven maar zes regio’s en beslaat Baskenland inderdaad een stuk van het huidige Frankrijk. Andere naties zijn eveneens in minder delen opgedeeld. Maar de boodschap is dezelfde: klein is beter. ‘Some of you perhaps will think I am jesting’, zette Kohr boven een nawoord bij een latere editie van zijn boek. Het zijn woorden van Socrates, gesproken tijdens zijn proces. De bedoeling is duidelijk: dit is geen grap!
In de afgelopen decennia hebben Schumacher en Kohr vooral groene doeners en denkers geïnspireerd. Een van de gevolgen hiervan is dat anderen juist afstand namen. Vooral omdat groen en reactionair nogal eens op één hoop worden geveegd en plannen als die van Kohr, Schumacher, Parkinson en Heineken onmiskenbaar reactionaire trekjes vertonen – ze bepleiten immers terugkeer naar een achterhaald verleden, in dit geval een bijna middeleeuws Europa. En wie wil er nu in verband gebracht worden met reactionarisme? Dat is toch hetzelfde als fascisme, wat op zijn beurt weer staat voor genocide. Afstand houden dus.
Misschien wordt het tijd dat we dit gedachtenmechanisme plus de daarbij behorende angst achter ons laten. Want al is het onmiskenbaar dat reactionarisme en fascisme ooit in elkaars verlengde lagen, inhoudelijk is tussen een en ander niet meer verband dan tussen – zeg - progressivisme en fascisme, om van de relatie tussen laatstgenoemde ideologie en futurisme (Marinetti) niet te spreken. Op de keper beschouwd was de zogenaamd ‘moderne’ Renaissance ook een reactionaire beweging, terwijl het fenomeen revolutie tot diep in de achttiende eeuw voor niets anders stond dan wat het begrip ook letterlijk betekent: ‘beweging terug’. Onzin dus, die koudwatervrees voor achterwaartse bewegingen.
Impliciet is dat ook de houding van tal van denkers uit ons tijdperk van globalisering, internet en alomtegenwoordige vloeibaarheid. Zij hebben geen last meer van de spoken van het recente verleden – en indien wel, dan zeggen ze dat het hier inderdaad om spoken gaat. Een goed voorbeeld is het werk van de Amerikaanse futuroloog John Naisbitt, auteur van het in 1994 gepubliceerde boek Global Paradox, met opnieuw een alleszeggende ondertitel: The Bigger the World Economy, The More Powerful Its Smallest Players. Gedachten in deze richting hoor je in deze tijd van versnelde globalisering geregeld en, als de selectieve perceptie me niet bedriegt, te midden van alle recente gedoe rond Europa steeds vaker. Schaalvergroting mag op sommige gebieden onvermijdelijk zijn, ze is gedoemd te mislukken als ze niet tegelijkertijd gepaard gaat met schaalverkleining. Globalisering kan niet zonder ‘lokalisering’, glokalisering dus. Dat is de richting waarin wordt gezocht.
Glokalisering oftewel de combinatie van groot en klein kan het einde van de natiestaat betekenen, het einde dus ook van de structuur van het huidige Europa. De natiestaat is immers het midden, niet te groot en niet te klein. Gedurende lange tijd was dat haar kracht, in de toekomst zou die tussenmaat wel eens haar zwakte kunnen blijken te zijn.
Want anders dan de klassieke natiestaat die uit was op machtsuitbreiding c.q. machtshandhaving heeft de moderne staat twee hoofdtaken. Eén daarvan is organisatie. Die is in een wereld zo groot als de onze, met megaspelers als China, Brazilië en de Verenigde Staten, welhaast onmogelijk klein te houden. In zoverre zijn Europa en de Europese Unie onmiskenbaar de toekomst.
Maar schaalvergroting op organisatorisch gebied betekent niet dat alles groot moet worden. Dit geldt in ieder geval niet bij de andere hoofdtaak van de moderne staat: binden, mensen een thuisgevoel geven.
In de afgelopen decennia is alles vloeibaar geworden. Kerken zijn leeggelopen, zuilen verdwenen, families opgebroken, grenzen opengegaan, klassen verdampt. Door de meeste mensen werden deze veranderingen tot voor kort als een vorm van bevrijding gezien. Maar recente ontwikkelingen tonen dat dit veranderd is – en dat de bevrijding dus nogal eens als bedreiging wordt ervaren. Vandaar dat velen teruggrijpen op het meest voor de hand liggende houvast, de natiestaat. Maar waarom eigenlijk? Omdat we het zo geleerd hebben? Omdat politici het doen? Uit gemakzucht, automatisme?
Maar ligt het niet veel meer voor de hand terug te grijpen op een situatie zoals die, afgezien van in de laatste honderdvijftig of tweehonderd jaar, altijd bestaan heeft: van lokale of regionale verbondenheid? Zijn de meeste mensen niet veeleer Amsterdammer of Fries, Siciliaan of Welsh, Breton of Romein in plaats van Nederlander, Spanjaard, Fransman? Je ziet de herleving van dit besef dan ook overal. Catalonië en Schotland werden al genoemd. Maar er zijn veel meer regio’s en steden die zich sterk maken. Vlaanderen, Baskenland, Noord-Italië, Corsica, Kosovo, Noord-Ierland, Galicië, Beieren, metropolen als Londen, Parijs, Berlijn. Een sneeuwbaleffect is snel gevormd.
En als dat kleine toebehoren daadwerkelijk als zo plezierig, overzichtelijk, ja menselijk wordt ervaren, is het dan geen tijd werk te maken van een volstrekt ander Europa dan dat van de nationale staten? Het zijn al met al meer vragen dan in een handomdraai te beantwoorden zijn maar ze leiden in elk geval, denk ik, tot één conclusie: het wordt tijd dat we ophouden plannen als die van Freddy Heineken en consorten als grap af te doen. Een grap was het Heineken-plan, althans in zijn uitvoering én een kwart eeuw geleden. Maar op dit moment is het toch vooral iets anders dat beklijft: de serieuze achtergronden daarvan en, wie weet, de levensvatbaarheid.
Beeld: Alfred Heineken, The United States of Europe (Alfred Heineken / PC Hoofthuis)
De hele kaart bekijkt u hier