Ik doe mee aan een test, waarbij gemeten wordt of ik emoties ervaar bij het lezen van de nieuwe novelle van Arnon Grunberg. Een serieuze zaak, want ik krijg sensoren opgeplakt op mijn huid, en geleiders op mijn hoofd die mijn hersenactiviteit gaan vastleggen.

De studentes die zeker een half uur bezig zijn om mij in gereedheid te brengen, doen alles weloverwogen en zó professioneel dat ik me afvraag of ik niet in de maling word genomen.

‘Is dit een serieus onderzoek?’ vraag ik dan maar.

‘Het is zeker wel serieus’, antwoordt degene die sowieso het meest spreekt.

Ze zegt het op een manier alsof er een ‘maar’ zal komen, alleen komt die niet.

Als ik ook nog een ding omgegord krijg waarmee mijn hartslag zal worden gemeten, vraag ik: ‘Worden de resultaten van het onderzoek ook ergens gepubliceerd?’

‘Nou ja’, zegt het meisje. ‘Dat hangt er een beetje vanaf.’

‘Waar vanaf?’

‘Van wat eruit komt.’

Ik zit inmiddels met een badmuts op met daarin gaatjes voor de geleiders. Er liggen stroopwafels op tafel, en kokosmakronen. Als ik ergens zin in heb, hebben ze al gezegd, gewoon pakken.

En o ja, of ze een foto van me mogen nemen. Soms vergeten ze het wel eens te vragen, en dan staat iemand al weer buiten, maar nu zijn ze blij dat ze er nog op tijd aan denken.

Ik wil niet wantrouwend door het leven gaan, maar ook niet als een mak schaap. Wat ik me toch een beetje begin te voelen, in dit kleine testhok. Dat is het gekke van je leven leven, de balans die je altijd maar moet zien te bewaren tussen zelf denken en voor je láten denken. Als kind leer je te luisteren en je best te doen, maar je wordt gestraft als je te goed luistert en te zeer je best doet. Dan ben je een meeloper, een braverik, of iemand die in de val loopt.

Voordat ik aan het daadwerkelijke lezen kan beginnen, wordt me op het beeldscherm een lange vragenlijst voorgeschoteld. Aan alle kanten ingesnoerd – pleisters op m’n vingers, pleisters onder m’n sleutelbeen en net boven mijn heup om de sensoren op hun plaats te houden, de badmuts stevig onder mijn kin bevestigd met schurend klittenband, koude gel op mijn hoofdhuid waardoor de geleiders mijn hersenactiviteit kunnen registreren, een webcam op m’n gezicht gericht waarmee mijn gezichtsuitdrukkingen tijdens het lezen zullen worden vastgelegd – moet ik de vraag beantwoorden in hoeverre ik mezelf prettig voel. Op m’n gemak. Stressvol. Lust ervaar. Schaamte. Walging. Steeds op een schaal van 0 tot 5. Of ik avontuurlijk ben.

Het is niet een kwestie van moeten, maar van ­kunnen. Je kunt het, en dus doe je het

Plichtsgetrouw.

Waar ik telkens het neutrale midden aan toets met m’n ene pleistervrije vinger schiet opeens mijn score naar rechts.

Erna komt een setje beweringen waarbij je op zo’n zelfde schaal moet aangeven in hoeverre je het ermee eens bent. Ik weet niet meer wat precies, in ieder geval geef ik steeds het indifferente midden aan, tot er staat ‘wat ik doe doe ik zo goed mogelijk’ en ik ook weer naar rechts uitschiet.

Ik ga nog net niet om mezelf huilen.

Du kannst; denn du sollst. Dat is Kant. Iemand schreef het een keer voor me op, toen we het hadden over waarom het soms is alsof je jezelf zoveel op de hals haalt. Ben ik nou zo’n streber, of wat? Wie ben ik iets aan het bewijzen?

Het is niet een kwestie van moeten, maar van kunnen. Je kunt het, en dus doe je het. Ik vond het een eye-opener. Net als het pleidooi dat Commodus voor zichzelf houdt tegenover zijn vader Marcus Aurelius die alleen maar oog heeft voor zijn favoriete soldaat Maximus. Ik geef toe, mijn bron is Gladiator, van Ridley Scott, een film waaraan ik toch zeker wel een keer of drie per week denk. Ik heb een paar favoriete scènes, maar deze ken ik uit mijn hoofd.

De keizer is stervende, en moet zijn opvolger aanwijzen. Als hij zijn zoon vertelt dat niet híj, maar Maximus de verantwoording krijgt totdat de Senaat op orde is en Rome weer een republiek zal worden, zet Commodus het op een sissen. Dat hij weliswaar niet de vier deugden bezit die zijn vader hem ooit heeft voorgehouden – wijsheid, rechtvaardigheid, kracht, gematigdheid – maar: ‘Ik heb andere deugden, vader.’

Och, Commodus.

Hoe hij zijn vader uitlegt dat ambitie ook een deugd kan zijn. En moed, zij het een ander soort moed dan vereist op het slagveld. Inventiviteit. Toewijding.

‘Geen van mijn deugden staat op uw lijst, vader.’

In zijn heerszucht is hij zo menselijk, Commodus.

Ik ben klaar met de vragenlijst, en eigenlijk al kapot.

‘De laatste instructie voor u begint met lezen’, staat er nu op het scherm. ‘Sluit uw ogen en open ze pas weer als u een piepsignaal hoort.’

Nu komt het erop aan, denk ik. Ik moet laten zien wat ik waard ben. Niet met me laten sollen. En opeens daagt het me, dit hele gedoe. Ik ben een personage van Grunberg geworden.