
In de herfst van 1991 was ik bij een museale bijeenkomst in Havana, een paar jaar dus na de val van de Muur waarmee de desintegratie begon van de oude Sovjet-Unie die tot dan toe de sponsor geweest was van het kleine ploeterende Cuba dat te lijden had van de blokkade en boycot door de grote en heldhaftige Verenigde Staten. Natuurlijk deed het vrije Westen daar ook aan mee. In Cuba was alles toen schaars. Toen de Sovjet-Unie struikelde, werd alles nog schaarser. De aanvoer van olie en benzine stokte. Maar wij laten ons niet uit het veld slaan door de Amerikanen, zei Fidel Castro voor de radio: als op de akkers de tractoren stil staan, spannen we gewoon weer ossen voor de ploeg. De Cubanen hadden geen haast. Ze plantten suikerriet (voor superieure rum) of tabak (voor legendarische sigaren) en zaaiden andere gewassen. Die groeiden sowieso langzaam. De schommelende ossen konden die groei best bijhouden. Ik vond de hoopvolle hardnekkigheid in die redevoering ontroerend. Gevoelens van geduldige gelatenheid vond je ook onder de mensen. Er was schaarste alom maar wat dan nog? De meesten waren arm maar er heerste niet echt honger. De zon scheen en koud was het nooit.

Deze dagen zag ik (in de kunstzaal van Annet Gelink) een tentoonstelling van de Cubaanse kunstenaar Wilfredo Prieto. Die was een jonge tiener toen Fidel het over de ossen had. Ondanks de schaarste was er in Havana wel een Instituto Superior de Arte dat functioneerde en waar Wilfredo, in levendig contact ook met gelijkgestemden en andersdenkenden, zijn eerste schreden in de kunst kon zetten. Maar ook die kunstschool (waar ik geweest ben) was geen vetpot. De jonge kunstenaars moesten uitkomen met wat toevallig voorhanden was – zoals ook het dagelijks leven in Havana zijn moeizame weg vond. Wat ze maakten met het weinige dat er was, leek opnieuw op arte povera. De eerdere Italiaanse versie daarvan was ook met ideologische motieven tot stand gekomen: in de arme naoorlogse jaren (voordat Italië door mode en design overwoekerd werd) vonden kunstenaars (als Mario Merz, Giovanni Anselmo, Jannis Kounellis) kunst met karige materialen gewenst om tenslotte het denken over kunst, en de praktijk ervan, strenger en eenvoudiger te krijgen. In diezelfde context maakte Niele Toroni schilderingen waarin een korte streek, het begin ervan, met een penseel nr. 50 met regelmatige tussenafstanden (dertig centimeter) herhaald wordt: een schilderkunst die steeds weer van voren af aan begint. Wat ook hun ondergrond is: elk schilderij, zoals het groene hier, is een fragment van een grenzeloos discours waarin elke streek, met de hand gemaakt, een nerveuze, eigen vorm heeft.

Aan de conceptuele luxe van Toroni komt Prieto voorlopig niet toe. Bij hem was schaarste reëel. Ik herinner me een heel pertinent werk, uit 2009, dat Infidelity heet. Het zijn twee delen, steel en dop, van een roller pen van ik denk Japanse makelij. De pen is met rode inkt maar de dop is van een pen met blauwe inkt. De twee delen van twee verschillende pennen liggen los tegen elkaar op een plankje hout. Op de dop staat always replace cap after use geschreven. Twee dingen kwamen hier samen omdat ze, stel ik me voor, zo gevonden werden. Ze horen niet echt bij elkaar maar in schaarste wordt niets weggegooid. Zo begint Prieto ook weer bij het begin. Hij bedacht een slimme anekdote waardoor de twee dingen toch nog pasten. Op de expositie bij Gelink ligt, op de vloer maar alsof het op straat gevonden is, een stuk metalen veer op een glibberig stuk zeep. De zeep en de veer zijn aan het flirten terwijl iemand anders iets op de zwarte markt regelt. Zo heet dit ding. De verbinding is toevallig gevonden, als op een verlaten plek in Havana – maar wat elders gebeurt als wij naar het ding kijken en dan zien wat we zien, blijft geheel open. Ik parafraseer de dichter K. Schippers: er kan van alles gebeuren voor je een appel eet. Een ander werk daar is een wit blad papier, groot A2, met verschillende vouwen, dat los aan de wand geplakt zit: paper folded to the far right, inclined to the left. Met de hoekige vouwen in het blad en de wisselingen van licht en schaduw lijkt het op een modern schilderij uit minimal-art-sfeer – ware het niet dat het ding er zo rommelig toevallig uitziet en ook zo schamel. Het is geenszins mooi zoals wij dat van kunst verwachten, maar tegelijkertijd hangt het daar wel in het echt – een voorwerp van verbeelding letterlijk aan de rand van de kunst. Zijn karakter, waarin fundamentele veranderingen in kunstmaken zichtbaar worden, houdt mij zeer bezig.
PS. Wilfredo Prieto hangt in de Annet Gelink Gallery nog tot 14 april. Zie ook van WilfredoWorks 1995-2012 (Mousse Publishing)