
Lithografie is dus zoiets als steenschrijverij – en dat precies zien we gebeuren in de kleurenlitho van Asger Jorn. Op het blad is een eindeloos gekrabbel gaande. We zien het ook groeien. Er wordt met vettig krijt op een gladde steen getekend. Zo ging het toen de techniek omstreeks 1800 werd uitgevonden en ontwikkeld. De bewerkte steen werd natgemaakt en dan met een olie-achtige inkt ingewreven die zich hechtte aan het vette krijt van de tekening maar door de blank gebleven, natte passages steen werd afgestoten. Het is dus een procédé zonder hinderlijke fysieke eigenschappen waarmee vergeleken andere technieken (gravure, houtsnede, ets) moeizamer en stroever waren. Dat leverde andere lijnen op. Aan het beweeglijke handschrift en de zwierige lay-out van de prent van Jorn kunnen we goed aflezen met welk een snelle, losse impulsiviteit deze litho gemaakt is.
Misschien is het een landschappelijk gegeven. Op de voorgrond beweegt dicht, scheefhangend riet of gras bijvoorbeeld, in ieder geval allerlei gestaag groeisel. Het bestaat uit dicht in elkaar verweven, kordate krijtlijnen. Ze zijn donker van kleur, blauw en zwart door elkaar heen. Naar het midden toe is er meer wit in het gekrabbel open gebleven. Hier dwarrelt ook nog een aantal donkere passages rond, en ook een paar gekrabbelde vlekken in rood. Maar naar boven toe worden de krabbels licht, zomers geel. Ze zijn ook losser getekend. Vergeleken met de donkere lijnen onderin, die straf zijn neergezet, zien de gele lijnkluwens er eigenlijk bloemrijk uit. Misschien stelt de prent wel een verwarde, weelderige tuin voor, een open plek daarin. Die vlekkerig gele schraffages zouden dan bloemen kunnen zijn, andere vlekken stellen misschien vlinders voor, of vogels. In het verloop van de passages ontwaar ik ook, van linksonder schuin naar boven, een richting – alsof er een wind waait.

Maar natuurlijk raak ik in dit soort vergelijkingen hopeloos verstrikt. Dat Jorn begonnen is met iets wat hij zag, of wat als vaag beeld in zijn herinnering rondwaarde, is eigenlijk waarschijnlijk. In al zijn werk begon hij met een soort figuratief motief. Maar geleidelijk aan, terwijl hij doende was, raakte dat motief op de achtergrond – of, anders gezegd, het motief raakte letterlijk in de war in het gekrabbel van lijnen en kleuren die de kunstenaar meesleepten naar iets wat nog onbekend was. Das offene Versteck is de titel van het blad. Het is gissen wat bedoeld wordt: een open, begaanbare schuilplaats, misschien, een plek voor ontdekkingen. Zoiets zie je eigenlijk wel: een blad met raadselachtige krabbels die in elkaar verweven raken, in wiegende bewegingen, afwisselend, nu wat opener en dan wat dichter. Het valt op dat geen enkele van de gekrabbelde vormen met een omtrek voltooid wordt. Dat is ook zo in Jorns schilderijen.
Alles wat we hier zien is in staat van metamorfose. In het befaamde gedicht van Goethe over het groeien van planten in zijn tuin staat deze prachtige zin te lezen: ‘Alle Gestalten sind ähnlich, und keine gleichet der andern.’ Wij zien hier dus een ritselende textuur van bevende bewegingen (van crayon) – de gesuggereerde, fragmentarische vormen zijn eender van soort maar toch alle ongelijk. Die verwarring van vorm en kleur, in de prent, gaat maar door. Dat is een specifieke manier van vormgeven die informeel heet. Een ander voorbeeld ervan is een werk zonder titel van Jannis Kounellis, een vreemde donkere vlek. Het is een afdruk van een in zwart pek gedoopte herenmantel die ontstaat als je die vrij, ongericht, op wit papier laat vallen. Zelf spreekt de kunstenaar hier over ombra of schaduw. Het is een toevallige vorm, een vrijwel contourloze schaduw van een vorm. In deze manier van kunst maken scheppen kunstenaars vreemd listige vormen, en constellaties van vormen, waar geen conclusie aan verbonden wordt. Alles blijft dwarrelen en zweven. Het is de andere manier van abstractie. De zwarte schaduw van Kounellis, zou ik zeggen, is ook de schaduw van het zwarte vierkant van Malevich maar dan minder voltooid. Het kleurige struweel in de prent van Jorn hangt zo scheef als zijn tekenende hand bewoog. Morgen kan dat anders. Zo ploetert de kunst oogverblindend door.
PS: Werken van Asger Jorn, waaronder deze litho, kunt u zien in de opstelling van de collectie in het Cobramuseum in Amstelveen. Voor enkele schilderijen van hem kunt u ook terecht in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Kounellis is tot mijn spijt al een tijdje niet te zien geweest. Goethe’s gedicht heet Die Metamorphose der Pflanzen (1798)
Foto boven: Schenking Prof. Otto van de Loo, München / Henni van Beek / Collectie Cobra Museum voor Moderne Kunst, Amstelveen
Asger Jorn, Das Offene Versteck, 1970. Kleurlitho, 103 x 140
Foto onder: Allard Bovenberg, Amsterdam / particulier bezit
Jannis Kounellis, Senza Titolo, 2010. Teer op papier, 100 x 70 cm