Het verdrag van Dayton was een slag in het gezicht van de Albanezen in Kosovo. In het document wordt met geen woord gerept over een oplossing voor de onenigheid over de status van de Servische provincie, die beide bevolkingsgroepen al meer dan zes jaar polariseert. Het hoofdstuk dat met de - feitelijke, maar niet formele - afschaffing van de autonomie in 1990 begon, is nog lang niet voltooid. Voorlopig heerst in Kosovo de status quo. De Albanezen, die negentig procent van de bevolking uitmaken, willen onafhankelijkheid en hebben een eigen republiek uitgeroepen. De Serviers beschouwen Kosovo als een deel van Servie en maken met harde hand de dienst uit. Schendingen van mensenrechten zijn er aan de orde van de dag.
Volgens een westerse diplomaat in Belgrado heeft de Servische president Milosevic tijdens Dayton Kosovo op een handige manier buiten de agenda weten te houden. Als quid pro quo zouden de Amerikanen een informatiecentrum mogen openen in Prishtina, zodat schendingen van mensenrechten beter gerapporteerd kunnen worden. De leraar: ‘Als het centrum er vijf jaar geleden was gekomen, had ik het toegejuicht. Toen hadden we nog vertrouwen in de Verenigde Staten. Op dit moment maakt het voor mij niet meer uit. Ook Amerika steunt ons niet in wat we willen, namelijk onafhankelijkheid. En ik heb er zo mijn twijfels over of het informatiecentrum er enkel is om de mensenrechtenschendingen in kaart te brengen.’
Het onlangs geopende kantoor lijkt te passen in de strategie waarmee de Verenigde Staten hun invloed in de Balkan proberen te vergroten. Zo zijn Amerikaanse troepen al gelegerd in Albanie, Bosnie-Herzegovina, Kroatie, Hongarije en Macedonie. Albanie heeft onlangs honderdzeventig miljoen aan militaire hulp toegezegd gekregen, en op een basis in Noord-Albanie zijn vliegtuigjes gestationeerd die onbemande vluchten boven voormalig Joegoslavie maken. ‘Wellicht willen de Amerikanen met het centrum vooral zichzelf informeren’, zegt de leraar.
NA DE KLAP van Dayton is sinds april dit jaar de desillusie compleet. Nadat Belgrado normale diplomatieke betrekkingen met Macedonie had aangeknoopt, is de Federale Republiek Joegoslavie (FRJ) met Kosovo door het ene na het andere EU-land erkend. Op het moment is de jacht op de door het oorlogstribunaal in Den Haag gezochte leiders Karadzic en Mladic een heikeler punt dan de oorlogsdreiging in Kosovo. ‘Als het tribunaal laat zien dat misdaden tegen de mensheid niet onbestraft blijven, zal dat mogelijk toekomstige oorlogsmisdadigers in Kosovo afschrikken’, zegt de diplomaat in Belgrado.
Van de westerse landen hebben op dit moment alleen de Verenigde Staten de FRJ nog niet erkend. Zij houden vast aan de voorwaarde dat Kosovo een hoge vorm van autonomie krijgt. Maar op meer dan dat hoeven de Albanezen ook wat Washington betreft niet te rekenen. Onafhankelijkheid zonder oorlog wordt alom beschouwd als een contradictio in terminis.
Met ‘afwezigheid van oorlog’ is dan ook alles gezegd over de vrede in Kosovo. Al jaren speelt zich er het kafkaeske tafereel af dat twee volken gescheiden van en toch gemengd met elkaar leven. Serviers en Albanezen zijn buren in de betonblokken die de skyline van Prishtina vormen. Maar op straat leven ze in verschillende maatschappijen, elk met een eigen regering, een eigen parlement, een eigen gezondheidszorg en een eigen universiteit. Alleen op de markt komen beide bevolkingsgroepen elkaar tegen. En op hoger niveau kent natuurlijk elke oorlog zijn profiteurs.
De parallelle Albanese maatschappij is een reactie op het Programme for the establishment of peace, liberty, equality, democracy and prosperity in the autonomous province of Kosovo, door het Servische parlement in maart 1990 aangenomen. Dit programma legde de basis voor de afschaffing van het ministerie van Binnenlandse Zaken in Kosovo en voor het massale ontslag van Albanezen in staatsbedrijven, overheidsdiensten, ziekenhuizen en bij de politie. ‘Tijdens het communisme voerden ook wij, net als iedereen in Joegoslavie, geen klap uit. Maar de afschaffing van de autonomie dwong ons om te gaan werken en om ons te organiseren’, zegt een Albanees. Er verscheen een schaduwuniversiteit en een schaduwgezondheidszorg, opererend in particuliere huizen, ter beschikking gesteld door welgestelde leden van de maatschappij.
In mei 1992 werden verkiezingen gehouden voor een eigen parlement, regering en president. Leden van het kiescomite bezochten huis na huis om het Albanese electoraat te registreren. De stemming vond plaats in huiskamers en achterafzaaltjes en de zachtmoedige literatuurcriticus Ibrahim Rugova werd de eerste president van de zelfuitgeroepen republiek. Zijn partij LDK, de Demokratische Liga van Kosova - zoals de Albanese naam voor Kosovo luidt - werd de regerende partij.
HET PRESIDENTIEEL paleis is een houten barak in de schaduw van het stadion van FC Prishtina. De schaduwregering houdt er geen kantoor. Veel ministers, onder wie premier Bukoshi, onderhouden in ballingschap het contact met Kosovo. Ook de Albanese volksvertegenwoordiging moet improviseren. Het parlementsgebouw is in Servische handen en om de autoriteiten niet voor het hoofd te stoten, heeft president Rugova besloten de afgevaardigden niet compleet bijeen te laten komen. Op plekken die toevallig voorhanden zijn vergadert het parlement in aparte commissies zo af en toe over zaken als cultuur, sport of de betrekkingen met het buitenland.
De economie in Kosovo is wellicht de meest deplorabele in heel klein-Joegoslavie, maar de parallelle maatschappij overleeft. Zo draagt elke Albanees in Kosovo en iedereen die gevlucht is drie procent van het salaris af aan de schaduwregering, die in Kosovo daarvoor speciale belastingontvangers langs de huizen laat komen. ‘Financieel kunnen we dit nog vele jaren volhouden’, zegt een student. ‘Bovendien hebben we het voordeel dat wij veel meer weten over de Servische cultuur en geschiedenis dan andersom. Er zijn maar weinig Serviers die Albanees kunnen spreken. Ken uw vijand.’
De opbouw van de parallelle maatschappij is het werk van een handjevol intellectuelen, onder wie Ejup Statovci, rector magnificus van de Albanese universiteit en mede-auteur van de grondwet van de schaduwrepubliek. ‘De grondwet is niet geschreven voor deze situatie, maar voor een onafhankelijk Kosovo’, zegt Statovci. ‘Van de drie machten ontbreekt er op dit moment een: de rechterlijke macht. Regering noch parlement kunnen beslissingen afdwingen. We hebben geen politiemacht, geen gevangenissen, geen leger. Daarom worden geschillen uitgepraat volgens de traditionele Albanese canon, in een comite van wijze mannen. Op die manier komen we er meestal wel uit.’
De afwezigheid van een leger komt niet zozeer voort uit de huiszoekingen naar wapens of uit de onmogelijkheid het wapenembargo te ontduiken. Lijdzaam verzet is een politieke strategie. ‘Met geweld schieten we niets op’, zegt Fehmi Agani, de vice- president van de parallelle maatschappij. ‘Bovendien is ook de regering in Albanie, met wie we informeel overleg hebben, tegen oorlog.’
In de hybride kruising van moderne politieke standpunten en patriarchale tradities is de wet van het bloed inmiddels grotendeels afgeschaft, of opgeschort. ‘Albanezen zijn nu verenigd door een gemeenschappelijke vijand’, zegt de vice-president. Dat, en de hechte familiebanden waarop de maatschappij is gefundeerd, maken de Albanezen tot een gesloten gemeenschap. ‘De sociale druk is groot’, zegt een Albanees meisje dat ook probeert om te gaan met Serviers. ‘Zij die het niet eens zijn met deze politiek en eruit proberen te stappen, worden al snel als verraders bestempeld.’
De hechte Albanese maatschappij begint inmiddels echter scheurtjes te vertonen. Een beweging onder leiding van Kosovo’s bekendste dissident Adem Demaqi, tevens voorzitter van de Raad voor de Mensenrechten in Prishtina, maakt opgang. Demaqi, die vele jaren politiek gevangene is geweest en daarom de ‘Mandela van de Balkan’ wordt genoemd, pleit voor burgerlijke ongehoorzaamheid en de terugkeer van Albanezen naar hun werk en naar de scholen. Hij vindt dat mensen alleen zouden moeten vertrekken als de politie hen daartoe dwingt. Tot nu toe zijn het alleen nog woorden, maar de jarenlange patstelling en het gebrek aan uitzicht op verbetering heeft velen uitgeput.
‘SERVIER-ZIJN is geen kwestie van nationaliteit, het is een diagnose.’ Deze van origine Kroatische grap lijkt in Prishtina werkelijkheid geworden. Ook veel Serviers in Kosovo verkeren in een uitzichtloze situatie. Zij zijn eveneens gevangenen van de politiek, en al willen ze vreedzaam samenleven, ze weten niet hoe. ‘We hebben bereikt wat we wilden’, zegt Ivan. ‘Kosovo is een onlosmakelijk deel van Servie.’ Ivan is vorig jaar naar Belgrado vertrokken en brengt zo nu en dan het weekend door in Prishtina. ‘Er is hier geen hoop en geen toekomst. Misschien over vijftig of over honderd jaar.’
Volgens Ivan schamen veel Serviers zich voor de situatie in Kosovo. Het kwam immers door hen dat Milosevic de sterke man in Belgrado werd. In 1987, tijdens een werkbezoek aan Kosovo van de toen nog communistische partijleider, ontstond een spontane demonstratie van Serviers die zich door de Albanese meerderheid bedreigd voelden. ‘Laat niemand het wagen jullie te slaan’, zei Milosevic, door de menigte overvallen. Deze uitspraak bracht hem een enorme populariteit. Het werkbezoek geldt als een keerpunt voor de partijleider, die daarna het communisme voor het nationalisme zou verruilen. Voor het eerst voelde Milosevic welke krachten het nationalisme kon losmaken, en hij maakte er gebruik van door de toenmalige Servische president Stambolic aan de kant te zetten.
Nog steeds is er angst onder de Servische bevolkingsgroepen. ‘De wereld haat ons’, zegt een Servische vrouw. ‘Waarom doen ze ons dit aan? De Serviers zijn te goed voor deze wereld. Maar probeer niet met ze te sollen. Italie stuurt Albanese immigranten terug. Dat vindt de internationale gemeenschap goed. Wij hebben ze onderdak en te eten gegeven. En dat is fout?’
Ze spreekt van immigranten, want voor haar heeft Kosovo een bijna heilige status, waarvan de geschiedenis teruggaat tot 1389. In dat jaar versloegen de Turken op het Merelveld in de buurt van Prishtina de Servische prins Lazar, waardoor er een eind kwam aan een bloeiend Servische rijk. De Turken zouden nog vijf eeuwen lang over Servie heersen. De veldslag wordt nog steeds elk jaar herdacht. Maar toch is dit nationale trauma niet de enige reden waarom de regering in Belgrado blijft vasthouden aan Kosovo, vertelt een politicus van Nieuwe Democratie, een coalitiepartij in de Servische regering. ‘Kosovo beschikt over een rijke voorraad aan mineralen en steenkool. Juist daarom is het zo wrang dat de provincie zoveel agenten nodig heeft. Kosovo kost alleen maar geld.’
IN EEN SERVISCHE bar vertelt iemand een mop. ‘Hoe werkt de Albanese luchtafweer? Ze gaan met z'n allen op een heuvel staan en schreeuwen: “Flikker op!” ’
Kosovo was, voordat in 1991 de gevechten in Slovenie uitbraken, het deel van Joegoslavie waar de internationale gemeenschap zich het meest zorgen over maakte. Maar elke keer als de situatie uit de hand dreigde te lopen - zoals in augustus vorig jaar, toen ineens meer dan vijftienduizend Servische vluchtelingen uit de door Kroatie heroverde Krajina in Kosovo neerstreken -, bleek het loos alarm.
Sinds de dood van de Albanese medicijnenstudent Armend Daci op 21 april is de spanning in Prishtina weer opgelopen. Daci werd neergeschoten door een Servier die dacht dat zijn auto werd gestolen. Het was zeker niet voor het eerst dat een Albanees de dood vond in Kosovo, maar het incident werd dit keer binnen 24 uur gevolgd door een aantal aanslagen op Servische burgers en politieagenten. Daarbij vielen vijf doden en vijf gewonden. Hoewel niemand precies lijkt te weten wie verantwoordelijk waren voor deze aanslagen, houdt men rekening met terroristische organisaties. Er circuleren al namen als het Bevrijdingsleger van Kosovo en het Nationale Front voor de Bevrijding van Kosovo.
Vijf dagen na de dood van Daci kwam een Albanees kind om het leven en raakten er drie gewond toen vanuit een auto een handgranaat op een speelpleintje werd geworpen. De politie, die, conform de vredige geest van Dayton, het blauwe camouflagepak aan het eind van de winter had verwisseld voor een postbode-achtig uniform, patrouilleert nu weer met kalasjnikovs.
President Rugova zit in een lastig parket. Om de Servische autoriteiten niet te provoceren, heeft hij de Albanese verkiezingen - die waren gepland voor 24 mei - voor onbepaalde tijd uitgesteld. Maar de kritiek op zijn politiek van lijdzaam verzet groeit. ‘Ik ben bereid te sterven voor een onafhankelijk Kosovo’, zegt een student wiens naam er niet toe doet. ‘Kom over een jaar of zo terug, en zie hoe ik vecht. Ik heb een hekel aan Serviers. Ze hebben ons gekoloniseerd.’
Het parlement heeft het constitutionele recht de oorlog te verklaren en al kan Rugova dit besluit naast zich neerleggen, zijn positie als president zal er niet sterker door worden.
Als de bom barst in Kosovo, ontstaat er een oorlog waarbij die in Bosnie kan verbleken, en dat niet alleen omdat twee miljoen ongewapende Albanezen tegenover een enorme Servische overmacht komen te staan. In tegenstelling tot Bosnie-Herzegovina zal het bijna onmogelijk zijn de oorlog binnen de grenzen te houden. Rampenscenario’s genoeg: Albanie zal zich niet afzijdig kunnen houden en misschien zijn nieuw verworven Amerikaanse wapens in de strijd gooien. Er zal een vluchtelingenstroom richting Macedonie - waar eveneens een omvangrijke Albanese minderheid woont - op gang komen. Het republiekje zal de vluchtelingenstroom niet aankunnen en in chaos verzinken. Als de oorlog overslaat naar Macedonie zullen Servie, Griekenland en Bulgarije, die het gebied voor de onafhankelijkheid al bijna onder elkaar hadden verdeeld, hun oude plannen uit de kast kunnen halen. En met Griekenland in de strijd zal ook Turkije zich niet afzijdig kunnen houden, waardoor ook de Navo erbij betrokken raakt.
Al is het etnische verschil tussen Albanezen en Serviers van dien aard dat beide bevolkingsgroepen elkaar lang niet altijd op het eerste gezicht kunnen herkennen, en al vieren de Albanezen met evenveel overgave Kerstmis als het einde van de ramadan, de volkenkundige en religieuze verschillen zouden door gewiekste demagogen net als in Bosnie uitgebuit kunnen worden.
AL ZULLEN DE Verenigde Staten een tussen Navo-partners uitgevochten oorlog waarschijnlijk niet toestaan, de situatie zal in geen geval bevorderlijk zijn voor de besluitvaardigheid van het bondgenootschap. ‘Europa zal deze oorlog in geen geval aankunnen’, zegt de geschiedenisleraar, terwijl hij nog een sigaret opsteekt. ‘Jullie zeggen wel dat jullie de Balkan niet begrijpen, ik begrijp Europa niet.’ Volgens hem maakt de EU twee fouten. ‘Jullie blijven maar hameren op de terugkeer naar autonomie voor Kosovo. Die weg is voor ons afgesloten. Een autonoom Kosovo werkte alleen maar binnen het constitutionele raamwerk van Joegoslavie. Joegoslavie bestaat niet meer. En zelfs al zou het nog bestaan, hoe kunnen wij Servie ooit nog vertrouwen?’
Ook het Europese advies om bij de federale verkiezingen eind dit jaar massaal tegen Milosevic te stemmen, valt bij hem niet in goede aarde. ‘Dat is precies wat de Servische oppositie ook van ons verwacht. Ik zou blij zijn als Milosevic zou worden weggestemd, maar dan alleen als de Servische kiezers met hem afrekenen. Wij kunnen voor hen niet de hete kolen uit het vuur halen. Als wij zouden meedoen aan de verkiezingen, zouden we toegeven dat we bij Servie horen. En dat is niet het geval.’