10 december 2016. Badr Hari en Rico Verhoeven (rechts) na het prestigegevecht in Oberhausen. ‘Genoegdoening, eergevoel, of simpelweg wraak: bij Hari is woede wel degelijk een motor’ © Amaury Miller / HH

Eind augustus was de schrijver Chuck Palahniuk te gast in de Amerikaanse podcast The Joe Rogan Experience. Na enige tijd kwam het gesprek op Palahniuks door David Fincher verfilmde klassieke debuutroman Fight Club (1996), waarin illegale bokswedstrijden in cafékelders een belangrijke rol spelen. En dus geweld in sportvorm: vechtsport. Palahniuk legde in het interview uit wat voor hem de grootste aantrekkingskracht van vechtsport is. Niet zozeer de vaak opgevoerde louterende ervaring van beheerst en door regels afgebakend geweld, maar iets anders: de band tussen de vechter en zijn trainer. Je hebt als adolescente jongeman een biologische vader, stelde Palahniuk, die verzorgend en liefhebbend is, en die je tijdens een bepaalde periode in je leven zult afwijzen, misschien zelfs móet afwijzen. Maar die afwijzing gaat vaak gepaard met de keuze voor een tweede vader, een vrijwillige, wiens autoriteit je niet verwerpt, maar omhelst. Iemand die je blind vertrouwt, terwijl hij je door de gevaren loodst.

Een docent, een hogere rang, en in de vechtsport: een trainer. Palahniuk noemde het voorbeeld van de film The Karate Kid (1984) met de legendarische Mr. Miyagi, maar hij had eigenlijk alle boks-, karate-, kickboks- of andere vechtsportfilms, -documentaires of -romans kunnen noemen. Centraal in iedere vechtsport staat de band tussen de vechter en de sensei, de leraar, de coach. De sleutelscène in elke boksfilm is het moment waarop de pupil het gezag van zijn coach aanvaardt en ontdekt dat diens lessen zich uitstrekken tot ver buiten de ring.

In een van de mooiste scènes uit Creed (2015), de meest recente Rocky-film waarin Rocky Balboa (Sylvester Stallone) de jonge vechter Adonis Johnson (Michael B. Jordan) onder zijn hoede neemt, laat Rocky hem voor de spiegel staan en schaduwboksen. Rocky tikt tegen het glas. Hij zegt tegen Adonis: ‘Zie je de kerel die terug staart? Dat is je moeilijkste opponent. Elke keer als je de ring in gaat, is dat degene tegen wie je vecht. Dat is volgens mij zo in het boksen, dat is volgens mij zo in het leven zelf.’ Je tegenstander als spiegel, het gevecht als metafoor voor het leven zelf: het is geliefde beeldspraak onder vechtsporters.

Natuurlijk, een ongeïnteresseerde leek ziet alleen twee mensen in een ring die elkaar schade toebrengen, maar zoals bij elke sport of kunst of wetenschap is de visie van de ongeïnteresseerde leek het minst de moeite waard. Die ziet niet de strategie, die mist het psychologisch spel, dat al lang begint voor de wedstrijd.

Neem de ‘staredown’, het moment waarop de twee vechters elkaar diep in de ogen kijken. Eigenlijk is dat de aanvang van het gevecht. Het lijkt simpel: je gaat tegenover elkaar staan en kijkt elkaar aan. Maar veel mensen kunnen het in het dagelijks leven, in een situatie die alleen nog maar conflictueus dréigt te worden, al niet aan om hun opponent aan te blijven kijken. En die opponent is dan niet eens een fysíeke, die uit is op een knock-out of zo veel mogelijk voor een jury waarneembare fysieke ‘schade’. Precies díe opponent staat bij een staredown recht voor je, soms letterlijk neus tegen neus, al zijn spieren aangespannen, vastbesloten om zijn ogen niet neer te slaan, er niet eens mee te knipperen.

Het gevecht begint daar al. Jamal Ben Saddik, die in december 2017 het wereldtitelgevecht in de zwaargewichtsklasse (boven de 95 kilo) verloor van Rico Verhoeven en dit weekend in de ArenA opnieuw in de ring staat, kon de spanning van de staredown niet aan en spuugde naar Verhoeven. Het gevecht moest nog beginnen en hij had al verloren: Verhoeven was kennelijk al onder zijn huid gekropen.

Weltergewicht (onder de 70 kilo) en voormalig wereldkampioen Murthel Groenhart staat dit weekend in de ring tegen de jonge Mohammed Jaraya, die veel indruk heeft gemaakt met zijn brutale vechtstijl, maar zowel in de ring als daarbuiten tegen zijn eigen opvliegende karakter op liep – opnieuw volgens het credo van Rocky dat de grootste tegenstander van elke vechter de vechter zelf is. Jaraya heeft geregeld spijt betuigd en beterschap beloofd, maar Groenhart postte vorige week op sociale media pesterige verwijzingen naar het verleden van zijn tegenstander. Dit gevecht is al begonnen, nog voor de staredown: alles om zijn tegenstander z’n zelfbeheersing te laten verliezen.

Iedere vechter weet dat agressie vaak nuttig kan zijn, maar woede zelden. De grens daartussen is soms dun. Badr Hari heeft wat in kickboksen een ‘glazen kin’ wordt genoemd: hij gaat snel neer bij een klap op zijn kaak. Maar geen Badr Hari is zo gevaarlijk als een Badr Hari die zojuist is neergegaan. Genoegdoening, eergevoel, of simpelweg wraak: bij Hari is woede wel degelijk een motor.

Je tegenstander als spiegel, het gevecht als metafoor voor het leven zelf: het is geliefde beeldspraak onder vechtsporters

Kickboksen is een zeer karakter vormende sport. Natuurlijk, élke sport draagt bij aan je persoonlijkheid, maar een aantal eigenschappen van kickboksen wijkt nou eenmaal af van veel andere sporten. Je team staat letterlijk aan de andere kant van de touwen, het kan instructies en aanwijzingen toeschreeuwen, maar de vechter moet ze eerst horen en dan nog uitvoeren. Uiteindelijk staat hij er alleen voor.

En daarnaast is er die tegenstander, die niet alleen wil winnen, maar ook pijn doet. Een stoot of trap ontvangen doet pijn. Zelfs een lowkick blókken doet pijn. En vaak doet ook een trap géven pijn, omdat die meestal terechtkomt op de armen of het scheenbeen van je tegenstander. Goed beschouwd doet dus elke handeling van je tegenstander pijn, en vrijwel elke handeling van jezelf. Dat betekent dat er nog iets komt kijken bij kickboksen dat het onderscheidt van veel andere sporten: ángst. Niet alleen zenuwen, maar instinctieve angst, vanuit de wetenschap van naderende pijn. Die moet je leren afzweren, en als hij toch opspeelt, moet je hem verbergen. Maar je tegenstander kent die angst net zo goed, herkent hem meteen, en als hij hem eenmaal heeft geroken, ben je verloren. Een bange tegenstander is een prooi.

In weinig sporten ben je zo opsmukloos en direct overgeleverd aan je eigen overlevingsmechanismen in een bedreigende situatie als in kickboksen, precies daarin schuilt de schoonheid van de sport. En de karaktervorming. Het was Brad Pitt die de cruciale zin uitsprak in de verfilming van Palahniuks Fight Club: ‘How much can you know about yourself if you’ve never been in a fight?’

Michel Houellebecq schreef in zijn briefwisseling met Bernard-Henri Lévy: ‘Ik ben er gaandeweg aan gewend de openbare ruimte te zien als een vijandelijk territorium.’ Zo ver zou ik niet willen gaan, maar er gaat letterlijk geen dag voorbij zonder dat ik de mogelijkheid ervaar dat die fysieke kracht opeens wel degelijk relevant, zelfs noodzakelijk kan zijn. Dus ja: met grote regelmaat trainen in vechten, dat kruipt in je systeem.

Er bestaan projecten waarbij jongeren, vooral jongens, die moeite hebben met zelfbeheersing naar kickboksles worden gestuurd. Sommigen zweren bij het disciplinerend effect ervan, anderen betwijfelen het. Ik neig zeer naar die eerste groep, zonder enig bewijs, puur op basis van al die jongens met, zoals dat dan eufemistisch heet, ‘een kort lontje’, die ik in al die jaren heb zien langskomen in de kleedkamer en ring, en het moment waarop ze zich, al is het maar voor enkele minuten, dienen te schikken naar regels die anderen hebben bedacht, en dat ook doen. En na die partij behoor je je tegenstander te feliciteren en zijn team aan de andere kant van de ring te bedanken.

Dat gebeurt vrijwel altijd, en niet zelden zeer gul: regelmatig eren vechters hun tegenstander, steken ze diens handen in de lucht voor extra applaus of omhelzen ze hem. Ook Badr Hari, de bekendste representant van het korte lontje, doet dat bijna altijd, net als vrijwel iedereen die op hem lijkt of wil lijken.

In zijn biografie Badr (2013) maakt Jens Olde Kalter duidelijk dat Hari vrijwel geen enkel gezag ervaart. Maar zijn oud-trainer, de charismatische veteraan Thom Harinck, blijft hij vol eerbied ‘sensei’ noemen. De tweede vader blijft altijd ‘u’. Weinig termen zo uitgehold als ‘respect’, maar in kickboksen bestaat het vaak wel degelijk.

Veel handelingen in het kickboksen zijn zwart-wit. Je valt aan of je verdedigt. Je dekt of incasseert. Je gaat neer of blijft staan. De romantiek van zo’n sport heeft baat bij een vergelijkbaar gebrek aan grijstinten in de iconen ervan. Het kickboksen heeft een good guy, en een bad guy. De good guy heet Rico Verhoeven, de bad guy Badr Hari. Nog nooit keken in Nederland zoveel mensen, thuis of op grote schermen in kroegen, naar een kickbokswedstrijd als naar het gevecht tussen Verhoeven en Hari in december 2016.

Je tegenstander kent de angst net zo goed, herkent hem, en als hij hem heeft geroken, ben je verloren. Een bange tegenstander is een prooi

Verhoeven won, doordat Hari in de tweede ronde moest opgeven vanwege een armblessure. Geen echte overwinning dus, vinden de fans van Hari, onvoorstelbaar populair onder met name Marokkaanse Nederlanders. (Hari vecht onder de Marokkaanse vlag, sinds hij ooit werd uitgefloten door het publiek in de Amsterdamse ArenA. Hij is bepaald niet de enige: in de kleedkamers van kickssportscholen lossen alle nationaliteiten grotendeels op in de gedeelde sport, maar zo gauw vechters de ring in gaan, dragen ze meestal de vlag van het geboorteland van hun ouders.)

Kapotgetrapt door Verhoeven, Hari’s arm, dus wel degelijk een overwinning, stellen de fans van Verhoeven, onvoorstelbaar populair onder brede lagen van de bevolking, zelfs het deel ervan dat eigenlijk niet veel op heeft met zijn sport.

Verhoeven is zoveel beter dan al zijn tegenstanders in zijn gewichtsklasse dat de vraag inmiddels niet meer is óf hij wint, maar hoe, en hoe snel. Zijn tegenstander aanstaande zaterdag, de Braziliaan Guto Inocente, heeft verbluffend hoge en snelle, ronduit gracieuze trappen. Dat sierlijke, bijna theatrale van Inocente heeft iets fraai raars: een ballerina in een huurlingenleger. Maar de Braziliaan is een matige bokser, met een conditie die niet kan tippen aan die van atleet Verhoeven.

De bewondering voor Verhoeven is terecht groot, maar ook net zo rationeel als zijn stijl: hij vecht beheerst, houdt het hoofd koel, bedenkt met zijn trainer Dennis Krauweel na uitputtende analyse van zijn tegenstander een strategie waar hij zich ook aan hóudt. Dat is allemaal zeer indrukwekkend.

Maar bij kickboksen spelen emoties een grote rol, en het is Badr Hari die die emoties als geen ander bespeelt. Precies zijn gebrék aan beheersing, zijn honger om er geen strategisch spel van te maken maar een zo snel mogelijk besliste overwinning, geeft hem aantrekkingskracht. De meeste kickboksliefhebbers houden van ‘knokkers’, in diezelfde metafoor voor het leven zelf: van mensen die niet opgeven, maar keer op keer doorgaan, naar voren blijven lopen, desnoods beurs en bebloed.

Het historisch besef van kickboksliefhebbers is tamelijk groot: iedereen weet dat het Nederlanders waren die in de gloriedagen van de wereldwijde organisator K-1, de voorloper van Glory, de dienst uitmaakten in deze sport. In Nederland kregen die kampioenen in het beste geval een gebakje op het stadhuis en een hand van de burgemeester van hun woonplaats, maar in Japan trokken ze tienduizenden mensen naar stadions en stonden hun afbeeldingen op frisdranken. Ernesto Hoos, Sem Schilt, Remy Bonjasky, Peter Aerts: het zijn namen in wier schaduw de sport zich inmiddels afspeelt. Dat over Aerts met niets dan ontzag wordt gesproken, komt door precies dat knokkershart. Aerts gaf nooit op. Hij bleef ook maar comebacks maken, zelfs als veertiger: zijn carrière is net zo taai als zijn stijl en zijn lijf.

Is Verhoeven de schaker die met iedere zet zijn tegenstander verder vastzet, Hari is de man die opeens het schaakbord van de tafel slaat. Bovendien heeft Hari een modern soort aantrekkingskracht: hij is de foute held; hij past tussen Tony Soprano, Jimmy McNulty en Walter White. Zeker in een sport waar de straat altijd doorheen schemert is hij zowel ondanks als dankzij zijn temperament een rolmodel. Het was vermakelijk om in 2012 in zijn Elsevier-column te lezen hoe Leon de Winter opeens een fanboy werd toen hij Badr Hari een keer ontmoette, uiteraard in het Okura Hotel en niet in de sportschool. Het was de man die zijn hoofd heeft getraind en nooit zijn lijf die opeens een tegenpool ontmoette, maar het was duidelijk ook de aantrekkingskracht van het gevaar. Amusant waren vooral de twee zinnen die over De Winter zelf leken te gaan: ‘Zijn aanwezigheid verstoort de mannelijke pikorde. Alle alfamannetjes raken van streek als Badr binnenstapt.’

De schaduw van een nieuw gevecht tussen Hari en Verhoeven hangt boven ieder gevecht van één van de twee. Dat kickboksen dit weekend terugkeert in de ArenA is een grote stap voor een sport die van ver komt: burgemeester Van der Laan bande de sport ooit uit de stad vanwege het hoge penozegehalte bij de gala’s, maar kwam daar ook weer op terug en toonde zich onder de indruk van topsporters als Verhoeven en Marloes Coenen, tot voor kort een van de beste mma-vechters ter wereld.

De ArenA is nu nog verkleind, maar als Hari en Verhoeven ooit weer tegen elkaar staan, zal dat niet nodig zijn. Verhoeven en zijn Marokkaans-Nederlandse manager Karim Erja zien met tegenzin dat dat gevecht op sociale media staat voor de strijd van Nederland tegen Marokko. Maar het staat vooral voor de herhaling tegen de herkansing, voor de allemansvriend tegen de recidivist, de koelbloedigheid tegen de drift, voor salonfähig tegen vooroordeel bevestigend.

Het gevecht is als de slotstrijd tussen Rocky Balboa tegen Ivan Drago uit Rocky IV, en van eigenlijk alle onvergetelijke gevechten uit de geschiedenis. Bol van de zuurstof door íedere sportromantiek: symboliek.