Op een zonnige dag in juli namen we op De Nieuwe Ooster in Amsterdam afscheid van André Roelofs, oud-journalist van De Waarheid en de Volkskrant. Hij zou deze maand 86 zijn geworden. Ik kende hem meer dan veertig jaar en beschouw hem als leermeester en vriend.

Kort voor zijn euthanasie bezocht ik hem thuis. Hij sprak moeilijk maar samenhangend. ‘Het is op’, zei hij. Lopen ging niet meer, en wat erger was: lezen en schrijven ook niet. Als hij langer had gewacht en zijn doodswens niet meer bij zijn volle bewustzijn had kunnen uiten, was het hem vergaan als Molly Lane in Ian McEwans roman Amsterdam. Zij werd beslopen door een ziekte, verloor de greep op haar lichaamsfuncties en raakte hersendood. Haar werd het recht ontzegd om waardig te sterven. Ze stierf ‘zonder besef, als een beest, verlaagd, ontluisterd, nog voor ze iets kon regelen of zelfs afscheid kon nemen’.

André heeft opgewekt en waardig afscheid genomen van zijn dierbaren, die zijn besluit respecteerden. Hij regelde zijn eigen uitvaart. Onder de talrijke aanwezigen werd uiteraard het juist die ochtend in The Wall Street Journal verschenen propagandastuk van sgp’er Kees van der Staaij besproken. ‘In Nederland vermoordt de dokter je’, luidde de kop. Daaronder volgde een schoolvoorbeeld van nepnieuws over het voorstel van D66 om stervenshulp mogelijk te maken aan ouderen zoals André Roelofs, die hun leven voltooid achten. Volgens Van der Staaij, principieel voorstander van de doodstraf, staat daarmee in Nederland ‘het fundamentele recht van leven onder druk’. ‘Wat tien tot vijftien jaar geleden écht ondenkbaar werd geacht door voor- en tegenstanders, is nu gewoon praktijk’, voegde hij daaraan toe.

Maar Amsterdam verscheen al in 1998. McEwan neemt daarin hoofdredacteur Vernon Halliday van het fictieve Britse dagblad The Judge op de hak. Om oplagedaling van zijn voormalige kwaliteitskrant te stoppen, verlaagt hij zich tot publicatie van sensatieverhalen zoals een ‘medisch schandaal in Nederland’, waar artsen misbruik zouden maken van de euthanasiewet. ‘Een stel onsmakelijke types met een artsdiploma boden legale hulp aan om je lastige bejaarde ouders uit de weg te ruimen. Het enige wat je nodig had, was de handtekening van het oudje in tweevoud en een paar duizend dollar.’ (Vertaling Rien Verhoef).

‘De Nederlanders met hun redelijke wetgeving...’

Evenals zijn beste vriend, de beroemde componist Clive Linley, is Halliday – zeker met het afgrijselijke lot van hun beider ex-minnares Molly voor ogen – voorstander van het recht om waardig te sterven. Na haar uitvaart zegt de componist tegen de hoofdredacteur: ‘Stel nou eens dat ik echt erg ziek zou worden, zoals Molly, en ik zou bergafwaarts gaan en ernstige vergissingen maken, je weet wel, beoordelingsfouten, niet meer weten hoe alles heette of wie ik zelf was, dat idee. Dan zou ik graag weten dat er iemand was die me hielp er een eind aan te maken… Ik bedoel, me zou helpen om dood te gaan. Vooral als het zo ver zou komen dat ik zelf het besluit niet meer kon nemen, of uitvoeren. Dus wat ik zeggen wil is dit – ik vraag jou, als mijn oudste vriend, om me te helpen als het ooit zo ver zou komen (…) Net als wij wellicht Molly hadden geholpen als we gekund hadden…’ De hoofdredacteur stemt toe, onder voorwaarde dat de componist voor hem hetzelfde zal doen.

Naar aanleiding van het sensatieartikel in The Judge over het ‘schandaal in Nederland’, dat geen afschrikwekkende maar eerder een aanzuigende werking heeft, belanden de twee mannen uiteindelijk in Amsterdam, waar de perverse fantasie van Van der Staaij werkelijkheid wordt. Uit alles blijkt dat McEwan de spot drijft met zo’n scenario.

Juist om te voorkomen dat de alleszins redelijke Nederlandse euthanasiewetgeving tot ongelukken leidt, bijvoorbeeld omdat een wilsverklaring (anders dan een testament) niet meer geldt als je dement bent of in coma raakt, is het ‘voltooid leven’-voorstel van belang. Natuurlijk hoort de overheid niet te beslissen over hoe en wanneer ik doodga, maar wetgeving die waardig sterven faciliteert en hulp bij zelfdoding onder strikte voorwaarden niet langer strafbaar stelt, is iets totaal anders dan een moordende overheid.

In McEwans roman komt de uiterst conservatieve Britse minister van Buitenlandse Zaken en beoogd premier Garmony, ook al voorstander van de doodstraf, naar Amsterdam om samen met Molly’s weduwnaar de lichamen van Halliday en Linley op te halen. ‘Het blijkt dat je hier zogenaamde artsen hebt die tot het randje van de euthanasiewetgeving gaan. Meestal worden ze betaald om bejaarde familieleden uit de weg te ruimen’, praat de minister het fake news uit The Judge na. ‘Ach’, antwoordt de ander, ‘de Nederlanders met hun redelijke wetgeving.’ ‘Juist’, zegt Garmony. ‘Wat redelijkheid aangaat, maken ze het hier echt te gek.’

Het ware schandaal in Nederland is dat een politicus die de rede veracht, artsen uitmaakt voor moordenaars.