
Dat mooi gebogen, oranje schilderij Bridge van Richard Tuttle, bijvoorbeeld, noemen wij gewoonlijk abstract – een zakelijke omschrijving van een manier van doen waarvoor eigenlijk geen ander woord is. Het kan ook niet preciezer. Met abstract wordt in wezen dat bedoeld wat verder niets voorstelt. In mijn ervaring is een abstracte vorm alleen vergelijkenderwijs enigszins te beschrijven. Dit werk Bridge bijvoorbeeld, uit 1965. De kunstenaar heeft het die atmosferische titel gegeven en niet untitled wat in de minimal-context toen in New York orthodoxer was geweest. Dingen werden toen ook specifiek genoemd. Dat zijn vormen die zonder verdere dubbelzinnigheid zijn wat ze zijn – gewoon minimaal als een wit kubisch voorwerp bijvoorbeeld van Sol Lewitt. Dat ziet er altijd ook voltooid en compleet uit. Een kubus kun je groter of kleiner maken of een andere kleur geven, maar het ding blijft een kubus. Met de zorgvuldigheid waarmee Sol Lewitt ze laat fabriceren, zijn ze ook zonder handschrift – of de afwezigheid daarvan en een gladde smetteloosheid werd hun unieke, materiële karakteristiek.
Om Bridge hangen wel dubbelzinnigheden en die zie je ook. We zien een smalle oranje vorm in een energieke beweging van links naar rechts en over een ruimte heen. Die ruimte was ongeveer vierkant, zou ik zeggen, en omdat van de oranje vorm de rechterpoot lager uitkomt dan de linker is het visueel logisch de beweging links naar rechts te lezen. Vooral is echter karakteristiek dat het ding scheef hangt en als vorm misschien niet, als een echte brug, op de bodem rust. Als je naar het werk kijkt, blijven de vorm en de beweging ervan vrij dubbelzinnig. Ook is het niet zo, als bij Sol Lewitt, dat het ding er voltooid uitziet. Het lijkt erop dat de beweging nog gaande is terwijl je kijkt. Dat komt doordat rondom langs de omtrek de contourlijn van de vorm almaar beeft en beweegt – zoals in de buitenlucht een oppervlak van water nooit helemaal stil is. Misschien is Bridge een beweging in de lucht. Het ding zweeft als een vlieger. Je kunt je voorstellen hoe voorzichtig en zoekend de kunstenaar zijn potlood die lijn liet vinden. De lijn die een kubus van Sol Lewitt begrenst is daarentegen recht en strak en definitief. Dat volume staat dan ook stevig op de grond. Bridge hangt scheef en zweeft. Daarom zitten er in de contourlijn al die buigingen zodat het ding er licht uitziet. Mooi licht is ook het oranje.

Ondertussen heb ik laatst nog eens aandachtig staan kijken naar een schitterend mansportret rond 1535 geschilderd door Jan van Scorel. Vroeger zag ik de voorname karigheid in deze stille waarneming die eerst en vooral in de tekening werd gedefinieerd. Daar zien we het gezicht beginnen onder de wat brokkelige rand van de baret. Die loopt wat rond – en door de spanning daarin lijkt het magere gezicht wat op te vullen en een volume te krijgen. De andere lijn die het gelaat zijn vorm geeft is de vloeiende contour links van kin tot voorhoofd. Dan zijn er de neus en de wenkbrauwen. Dat zijn lenige lijnbewegingen die samen, als een akkoord, het portret die statige vorm verlenen. Met deze ragfijn getekende lijnen begon niet alleen de glasheldere vormgeving van het gezicht – het werd er ook door voltooid. Scorel keek naar de eigenheid ervan en door al kijkend te tekenen kon hij het zo onnavolgbaar helder maken. De lijn beweegt en stopt en wordt definitie van vorm. Maar de vormgeving van Bridge komt tot stand terwijl de tastende lijn nerveus blijft bewegen. Dat is hoe Tuttle ruimte geeft aan zijn verbeelding. Als de oranje vorm ook op een zwevende vlieger lijkt, zou dat zweven kunnen doorgaan en misschien slingeren worden. Eerst zie je het schilderij zoals het is – dan ga je je ook allerlei metamorfosen voorstellen. Dat is de rijkdom van abstracte kunst. Intussen is het die lineaire dubbelzinnigheid van Bridge waardoor wij aandachtiger gaan kijken naar hoe fijnzinnig Scorels portret wel niet is.