Glad ijs, een collectietentoonstelling van werk (van jonge kunstenaars) dat het Stedelijk Museum de afgelopen twintig jaar aankocht, werd na opening begin oktober in de pers afgebrand als een stuurloze, ongeïnspireerde onderneming die op geen enkele manier inzicht verschafte in de kunstontwikkelingen van de laatste decennia. Een ongebruikelijk hard oordeel, zeker voor een krant als Het Parool, die toch niet bepaald bekendstaat om zijn vlijmscherpe kunstkritische brille.
Is de ontevredenheid terecht? Is Glad ijs de bevestiging van een in het Stedelijk al langer heersende malaise? Steeds vaker hoor je in het kunstwereldje de verzuchting dat het Stedelijk al jaren veel te laat inhaakt op de nieuwste ontwikkelingen en naast de bekende riedel Baselitz, Penck, Polke, Lüpertz, opgeleukt met een toefje Feindbeobachtung van Armando en op smaak gebracht met het nieuwste scheutje ‘perspectiefcorrectie’ van Dibbets, weinig overtuigends op de karig gedekte museumtafel weet te zetten. Waarop de afdeling communicatie weer verbolgen in de pen klimt om met allerhande tabellen aan te tonen dat de gemiddelde leeftijd van de aangekochte kunstenaars niet boven de dertig komt. Waarmee bewezen zou zijn hoe up to date het museum de vinger aan de artistiek zwak kloppende pols van het huidige tijdsgewricht houdt. En inderdaad: er wordt nog wel eens een vergeten werk van Damien Hirst aangekocht, er is nog wel eens een World Wide Video-tentoonstelling te zien of een Wild Walls met werk van jonge, hippe Britse kunstenaars, maar één ding ontbreekt, en dat is: visie op de staat van de huidige kunst.
Der Stand der Dinge, zou Wim Wenders zeggen, hoe staat het daar mee? Van een instituut als het Stedelijk - in Nederland nog steeds ‘het belangrijkste museum voor moderne kunst’ genoemd - verwacht je daar een uitspraak over. Glad ijs geeft geen uitsluitsel, laat staan dat de tentoonstelling vragen oproept; de werken hangen of staan keurig op rij en dat is dan dat.
Misschien is een collectietentoonstelling niet de juiste plek om ingewikkelde vragen te beantwoorden. Aan de andere kant: de collectievorming van nu is de kunsthistorische waarheid van morgen, de canon waarop de reputatie van zowel kunstenaars als musea rust, de gebruikelijke bloopers daargelaten. Aan het museum de taak om de gemaakte keuzen te verantwoorden.
Moderne-kunstmusea hebben het moeilijk. Het is al zo vaak beweerd dat het een cliché is: de kunst bevindt zich in een vacuüm en ‘heroriënteert’ zich, kijkt terug naar het verleden, presenteert zich in hi-tech-vorm, of zoekt naar direct contact met het publiek. Doek, kwast, videocamera, DVD, webcam, cd-rom, gemanipuleerde foto, krijttekening: alles kan, alles mag. ‘Vooruitgang in de kunst’ is een loos begrip geworden; niet langer volgt de ene generatie kunstenaars de andere op in een logische voortzetting van artistieke ontdekkingen, waardoor het steeds lastiger wordt tentoonstellingen zo samen te stellen dat ze een duidelijke uitspraak doen.
Glad ijs demonstreert dat, in het zicht van het nakende millennium, niet de kunstenaars zich geen raad weten met de kunst (kunstenaars maken altijd kunst, ongeacht de kunsthistorische weersomstandigheden) maar de tentoonstellingmakers. Hoe immers presenteer je in overtuigende vorm een verwarrende veelheid aan stijlen en onderwerpkeuzen? Welke door kunstenaars vertelde verhalen bezitten voldoende kwaliteit om door een museum te worden aangekocht en hoe maken we die keuze voor het publiek inzichtelijk? Met andere woorden: waarom is Robert Zandvliets abstracte weergave van een bioscoopdoek net zo interessant als Aernout Miks video van drie bejaarde boksende mannen in een hyperstrakke designkeuken? Glad ijs geeft het antwoord niet. De bezoeker krijgt geen inzicht in het achterliggende ordeningsprincipe. Dat zou nog niet zo erg zijn als, in de woorden van Fuchs, de getoonde werken ons zouden aanzetten tot denken en de fantasie zouden prikkelen. Dat gebeurt in bijna nergens. Glad ijs is vooral een aansporing aan toekomstige tentoonstellingmakers om zich te bezinnen op de presentatie van hedendaagse kunst in het museum. Hoe voorkom je dat je zaal na zaal doorwandelt met maar één vraag in het achterhoofd: waarom? Waarom deze kunstenaar met die? Die en die hadden ook bij elkaar kunnen hangen. En die en die ook.
Laat hedendaagse kunst spreken zoals ze tot stand komt: in een kakofonie van stijlen, geluiden, commentaren en toekomstvisioenen, zonder dat de ordenende hand van de conservator of museumdirecteur een storende factor wordt. Daar ligt de echte uitdaging voor de komende generatie tentoonstellingmakers van het Stedelijk Museum: schep een vrolijke verwarring binnen de muren van een instituut waarvan de inhoudelijke betekenis steeds minder duidelijk is.