
Het thema is lekker flexibel, en dat blijkt ook: het begrip ‘misdaad’ wordt ruim opgevat en de werken bewegen zich tussen SM, criminologie, pulp, de doodstraf, film noir, sensatiepers, Bernie Madoff, John Wayne Gacy, Osama bin Laden en Han van Meegeren.
De curator heeft vooral gedacht aan de relatie tussen ethiek en esthetiek, en dat lijkt me een bruikbare gedachte. Als ik de tentoonstelling vlotjes samenvat, dan zijn er twee motieven te bespeuren. Het eerste is die esthetiek, het idee dat een misdaad ook een ‘werk’ is dat een zekere schoonheid kan bezitten. Het tweede is humor, van de scabreuze, ongemakkelijke soort, de humor die hand in hand gaat met horror. In de verbeelding van het criminele is het humoristische een schermpje dat beschut tegen de pure verbijstering. Het werkt net zoals victoriaanse preutsheid beschermde tegen de zweterige werkelijkheid van seks. Je laat alles zien behalve de essentie. In de film Donnie Brasco pakken de maffiosi monter de kapzagen uit de kofferbak, om de lijken in stukken te gaan zagen. We zien het afgrijzen op het gezicht van Johnny Depp, we hóren de geluiden van zaag op bot, en we zien ook het bloederig naspel (‘get the bleach…’), maar het exacte moment waarop de ene mens de zaag zet in het vlees van de andere wordt niet getoond. Het viel mij op dat ook deze tentoonstelling die strategie nadrukkelijk gebruikt. Het openingsbeeld in de vestibule (en op de publicatie) van Jean-Luc Blanc zet de toon – een angstig spiedend oog, geschilderd in Pulp Fiction-stijl. Bruikbaar, maar ook ironisch: neem ’t allemaal niet te ernstig.
Ondertussen zijn er een heleboel rare en vernuftige en soms aangrijpende werken te zien. Te veel om op te noemen. Er is veel true crime, bijvoorbeeld in het portret van de seriemoordenaar John Wayne Gacy, echte vingerafdrukken, uit het Hans Gross Kriminalmuseum van de Universiteit van Graz, boeken uit de bibliotheek van Bernie Madoff. Teresa Margolles laat de geluiden horen van het lichten van een schedel tijdens een autopsie (Trepanations). Er zijn echte vervalsingen van Modigliani en Vermeer.
Een hoogtepunt vond ik de foto’s van echte crime scenes door de criminoloog Rodolphe Reiss (1875-1929), een hoogst merkwaardige kerel, de grondlegger van de forensische wetenschap. Wij zien in Eclépens, 15 september 1920 het lijk van Mme Leplatinier naast dat van haar moordenaar, M. Weber, die de hand aan zichzelf geslagen had. We begrijpen dat Reiss zorgvuldig de plaats-delict wilde vastleggen, zonder sensatiezucht, maar het is toch alsof hij met zijn camera probeerde uit het zichtbare, maar ook uit het onzichtbare, gegevens over de geest van de dader af te leiden.
Een ander fraai stuk is The Construction of Evil van Kader Attia, een zaalvullende installatie van archiefstellingen waarop pakken sensatietijdschriften van honderd jaar geleden. Op elke cover staan minstens een half dozijn afgehakte hoofden, ten bewijze van de gruwelijke boosaardigheid van de Afrikaan, de Japanner, de Chinees of de Pers. Attia mengt ze met plaatjes van hedendaagse niet-westerse criminelen – Bin Laden c.s. Het is een beetje opgelegd pandoer, en toch werkt ’t, al was het maar omdat het oog onweerstaanbaar wordt aangetrokken door de fijne gruwel van die Indiase prins, die het hoofd van de arme veroordeelde laat pletten door een olifant.
The Crime Was Almost Perfect, Witte de With, Rotterdam, t/m 27 april. wdw.nl
Beeld: Kader Attia, The Construction of Evil. Witte de With, The Crime Was Almost Perfect (Cassander Eeftinck Schattenkerk).