Herinneringen aan de eerste bewuste confrontatie met de drie laatste symfonieën van Mozart, die hij in 1788 even tussen neus en lippen opschreef. Je was muziek gewend als etalage van herkenbare, definieerbare gevoelens: opgewekt, droevig, heroïsch, afgrondelijk, erotisch. Voor Mozart vond je nergens plaats in het gevoelsspectrum, want hij bestreek het hele. Hij is de uitvinder van de gewaarwording die alles tegelijk is, een samenballing van het hele leven.

Er is een woord voor: vervreemding. Geen raadselachtiger muziek dan deze. Lang werden de nummers 39, 40 en 41 mooi gespeeld, gracieus en eerbiedig verschonend. Het was hun aard, scheen het. Mozarts contrapuntische en harmonische trajecten zijn van een bovennatuurlijke orde. Hij instrumenteert als een achttiende-eeuwse Ravel; hij heeft die magisch weke klankversmelting met de beperkte middelen van zijn tijd al helemaal te pakken. Hoe daar hout en strijkers smeltend mengen is een wonder. Na hem klinkt een Beethoven haast grof.

Het was de eerbied voor de schoonheid die dirigenten en solisten ertoe dreef zich gelukzalig in die heile Welt te verliezen. Hij moest die heilige blijven. In de jaren zeventig stuitten specialisten als Harnoncourt c.s. via bronnenonderzoek en de herontdekking van ongezeglijk expressieve oude instrumenten op de rauwe, onbeheerste gewelddadige kanten van de engel. De tempi werden opgeschroefd, het vloeiende legato werd een accentrijk, driftgestuurd parlando. Over het politoerwerk van twee eeuwen ging de schuurmachine, de hoofse menuetten kregen boerse wortels. Milos Formans giechelende Amadeus bracht het desacralisatieproces in een stroomversnelling. Sindsdien rapen we de scherven; de breuk tussen de oude afgod en de nieuwe wilde is nooit helemaal geheeld. Is er nog leven na de authentieke uitvoeringspraktijk? Hoe stellen we ons in 2020 Mozart voor?

Het Duitse Ensemble Resonanz onder Riccardo Minasi peilt de stand in een nieuwe opname van Mozarts laatste drie. De eerste minuten modern, nadrukkelijk, overretorisch muziekmaken komen hard aan. Irritatiefactoren zijn de caloriearme strijkersklank en de merkwaardig overdreven vertragingen op de scharnierpunten van het discours, die de naden en voegen van het bouwwerk onfijnzinnig blootleggen. De klank is ruw direct. De bas bast, het koper toetert. De dynamische contrasten werken op het eerste gehoor overspannen, al hoor je dirigent en spelers in hun concentratie op verborgen tegenstemmen alles horen, ook dat verhevene, die gekoesterde verlorenheid. Maar het is de hemel gezien vanaf de aarde.

Vervolgens gaan uitgerekend de bezwaren in hun voordeel werken. Resonanz speelt Mozart als nieuwe muziek die al spelende ontstaat, een uitgecomponeerde jamsessie. Het componeert actief met Mozart mee op zoek naar zijn bestemming. In het eerste deel van Symfonie No. 40 laat Minasi de doorwerking langzaam vastlopen en zich herpakken. In het andante, lang en indringend, hoor je een hardop denkende Mozart in een dagdromende roes verdwijnen; de muziek klinkt even zacht en ver, een echo van zichzelf. Het menuet vertoont haperingen, alsof het moeite heeft op gang te komen, een innerlijke weerstand te overwinnen. De finale komt dan als een tangverlossing spastisch snel en rockachtig fysiek. Fascinerend, discutabel, luidkeels storend soms. Maar ik weet nog steeds niet waar ik ben en zo hoort het.


Ensemble Resonanz & Riccardo Minasi, Mozart: Symphonies Nos. 39, 40 & 41 ‘Jupiter’ (Harmonia Mundi)