Tussen stofwolken, gracieus dwarrelend als in een droom, liggen de brokstukken van de Twin Towers, eens symbool van het technologisch kunnen van de kapitalistische mens. Twee dagen na de aanslag doet zich een complex moment voor in het woud van staal en beton: drie brandweermannen hijsen de Amerikaanse vlag. Te oordelen naar hun met as bedekte uniformen zijn ze al uren aan het werk, op zoek naar slachtoffers onder het puin van de geïmplodeerde torens. Nu hijsen ze de vlag. Een fotograaf legt de gebeurtenis vast. Dat de paal scheef staat, geeft de episode historische betekenis. Want de foto is vrijwel een kopie van een andere afbeelding die gegrift staat in het collectieve geheugen van de mensheid: het schouwspel van zes Amerikaanse soldaten die tijdens de oorlog de stars and stripes hijsen op Mount Suribachi, Iwo Jima.
De broze relatie tussen feit en fictie blijkt uit het feit dat allebei de foto’s nep zijn. Ze beelden wel een werkelijke gebeurtenis af: op een gegeven moment hebben mannen een vlag gehesen. Toch gaat het niet om een spontane daad, maar om een gespeelde handeling. De beroemde oorlogs foto is gemaakt door Joe Rosenthal, fotograaf van de Associated Press. Rosenthal legde in werkelijkheid een tweede vlaghijsing vast, want de eerste vlag was te klein en werd neergehaald in opdracht van een marineofficier. Een ander fotografisch icoon uit de Tweede Wereldoorlog de foto van de Rus Yevgeni Khaldei van een soldaat die de Sovjet-vlag hijst boven de Rijksdag in Berlijn is eveneens van begin tot eind in scène gezet. Welnu, hebben de brandweermannen op de plaats waar de Twin Towers altijd stonden gehandeld in opdracht van een fotograaf die de Iwo Jima-foto in zijn achterhoofd had? Of hebben de brandweermannen zelf, denkend aan Iwo Jima, dat beroemde tafereel nagespeeld? Een derde mogelijkheid: zowel fotograaf als brandweerlieden speelden Iwo Jima na, onbewust van hun gebrek aan authenticiteit.
De drie foto’s illustreren hoe kunstmatig het leven is, hoe de werkelijkheid bestaat bij gratie van het beeld. Wrang is dat juist datgene waar het World Trade Center voor stond technologische vooruitgang dankzij superkapitalisme de perceptie bepaalt van de terroristische aanslagen tegen de VS. Voor de verschrikkelijke beelden van het vliegtuig dat zich in de tweede toren boort, bestaat geen kader, behalve dat van de collectieve verbeelding. Daarom denkt iedereen bij het zien van de beelden meteen aan films: rampenfilms, sciencefictionthrillers, actiefilms, monsterfilms. En de cinematografie dankt zijn bestaan aan technologie. De populaire cinema is het gevolg van de koppeling tussen technologie en kapitalisme. Deze koppeling is niet nieuw. Kapitalisme en technologie lagen ten grondslag aan de ontwikkeling van de roman als populaire narratieve vorm. Naast de techniek van het massaal verspreiden van verhalen erfde Hollywood ook het spel met de verbeelding van de literatuur. En dit spel tekent niet alleen de relatie tussen de werkelijkheid en de foto van de brandweerlieden met de vlag bij de verwoeste Twin Towers, het overheerst ook de wereldwijde reactie op de aanslagen in New York en Washington.
Het thema is universeel. Massavernietiging in grote metropolen vormt een rode draad in populaire film en fictie, de gietvormen van het collectieve bewustzijn. In talloze films worden steden keer op keer opgeblazen; binnen seconden kunnen tienduizenden slachtoffers vallen. De publieke obsessie met dit thema heeft te maken met een oerangst. Om de angst te verklaren, refereerde Jan Blokker een dag na de aanslag aan George Bernard Shaw, die in 1932 schreef: «De reusachtige stalen hartkamers en slagaders waarvan inwoners van miljoenensteden afhankelijk zijn voor hun voortbestaan, kunnen binnen een halfuur worden vergruizeld door een snotaap in een bommenwerper.» Angst voor oorlog, dus. Hierbij kun je de onvergetelijke openingszin voegen van Thomas Pynchons Gravity’s Rainbow, die een V2-raket in de lucht boven Londen beschrijft: «A screaming comes across the sky. It has happened before, but there is nothing to compare it to now.» Pynchon doorgrondde bovenal de onwerkelijkheid en absurditeit van zulke rampen. Uit Gravity’s Rainbow, kort nadat een bom is ingeslagen in Londen: «It is too late. The Evacuation still proceeds, but it’s all theatre.»
De werkelijkheid veranderde in de jaren tachtig, toen de geopolitiek een goedkoop theaterstuk werd. President Ronald Reagan, een acteur, transformeerde regeren in het machtigste land ter wereld tot een film. De nationale verdediging werd een serie afleveringen van een sciencefiction-epos (het Star Wars-defensiesysteem) en terroristen werden uitgekotst met teksten uit een B-noir (tegen de Arabische kapers van de Achille Lauro zei de cowboy: «They can run, but they can’t hide.») In zijn boek Life: The Movie spreekt Neal Gabler van «de triomf van vermaak over het leven». Hij noemt de toenmalige Amerikaanse president de «entertainer-in-chief». Wat Reagan van Richard Nixon of John F. Kennedy onderscheidde, was het feit dat de kosmologie van de cinema zo'n deel van hem was dat hij erin leefde. In een eerbetoon aan de gestorvenen bij de inval in Normandië vroeg Reagan bijvoorbeeld: «Waar vinden we nog zulke mannen?» Dat bleek woord voor woord een stukje dialoog te zijn uit de film The Bridges at Toko-Ri. Reagan vertoonde zulke films vaak op weekenden in het Witte Huis of Camp David. Tijdens een vergadering over wapenbeheer begon Reagan de plot na te vertellen van de film War Games. Gabler: «Reagans werkelijkheid werd vervangen door de werkelijkheid van films.»
Life: The Movie was al een monumentale analyse van de relatie tussen de werkelijkheid en de hedendaagse beeldcultuur, maar nu geven de aanslagen in Amerika het boek een dringende meerwaarde, vooral door Gablers stelling dat het leven zelf een «medium» is geworden, zoals film of televisie. Zijn analyse van de Golfoorlog zou verreikende implicaties kunnen hebben voor het vervolg van de «nieuwe oorlog», zoals president George W. Bush het begin typeerde van het conflict tussen Amerika en mogelijke moslimfundamentalistische terroristen en de landen die hen onderdak bieden.
Wat was precies het doel van de Golfoorlog? De vorm die George Bush sr. gaf aan dit conflict leek op een Tweede-Wereldoorlogfilm uit de tijd van Reagan de acteur: kort en krachtig, met een duidelijke vijand in de gedaante van Saddam Hoessein. De Golfoorlog eindigde zelfs als een Tweede-Wereldoorlogfilm: beelden van Amerikaanse troepen die triomfantelijk door de straten van New York marcheerden.
Wat was het doel van de «Golfoorlogfilm»? Gablers antwoord: de «film» (onze perceptie van de werkelijke oorlog door middel van CNN) mobiliseerde steun voor zichzelf. Het is mogelijk, stelt Gabler, dat het niet ging om de bevrijding van Koeweit, het garanderen van olievoorraden of het uitschakelen van Saddam Hoessein, maar om het creëren van een happy end. En het gelukkige einde is gewoonlijk niet een stijlfiguur van de werkelijkheid, van oorlog, maar van vermaak. Gabler begrijpt dat hij zich op glad ijs begeeft. Immers, de Golfoorlog eiste duizenden levens. Hij relativeert zijn analyse dan ook met referenties aan de «legitieme risico’s van oorlogvoering». Maar toch: het feit dat Bush de grote vijand Saddam niet volledig vernietigde, staaft Gablers gevaarlijke hypothese. Een mars op Bagdad zou namelijk het gelukkige einde van de «Golfoorlogfilm» in het gedrang hebben gebracht. Nu was de oorlog «schoon», zoals in de film.
De controversiële Franse denker Jean Baudrillard gaat nog verder in zijn novelle The Gulf War Did not Take Place. De voor zich sprekende titel tekent de problematiek die gepaard gaat met het kijken naar de afgebeelde werkelijkheid door een postmoderne bril. Je raakt al gauw verstrikt in een intellectualistische analyse van basale oorzaken (de lust om te moorden) en fysieke gevolgen (duizenden doden in een verwoest Manhattan). Maar toch: Baudrillards begrip van het belang van het narratieve in het opstellen van het event en zijn obsessie met echt/onecht-paradigma’s zijn uiterst relevant. Voor Baudrillard bestaat het postmodernisme uit een wereld van «simulatie» en «hyperrealiteit». Het kapitalisme gedijt vanwege de productie van beelden en informatie. Dit zijn de elementen van het «simulacrum», een identieke kopie die geen origineel heeft. Het onderscheid tussen simulatie en het echte «implodeert» voortdurend. Gevolg: hyperrealisme, waarbij de grens tussen echt en onecht verdwijnt.
Zo is de foto van de brandweerlieden tussen het puin in New York een schijnbeeld, een simulacrum. Het tafereel heeft geen origineel doordat het nooit heeft plaatsgevonden als wordt aangenomen dat het hijsen van de vlag geen spontane daad was, maar zoals de Iwo Jima-foto in scène werd gezet. Tegelijkertijd is de foto een «identieke kopie» doordat hij overeenkomt met de Iwo Jima-foto, die eveneens in scène werd gezet en dus een simulacrum is. Wat is de werkelijkheid? Hooguit een simulatie. Volgens Baudrillard zijn er geen ideeën of feiten meer. Er zijn geen intellectuelen die zoeken naar de betekenis van gebeurtenissen. Er is slechts een storm van events. Baudrillard: «Al wat overblijft is actie in de cinematografische zin van het woord en het verkopen van het event op de nieuwsmarkt.»
Nog geen twee dagen na de terroristische aanslagen op burgerdoelen in Amerika begon het verkopen van het event. President George W. Bush nam de regie in handen van de «nieuwe oorlog»: de strijd tegen de onzichtbare vijand. Bush transformeerde zich van whimp tot nepcowboy; eerst vocht hij in de Oval Office voor miljoenen televisiekijkers tegen de tranen, daarna verscheen hij onovertuigend in een soort oorlogsjasje voor de camera met de dreigende woorden: «We’ll smoke ‘em out of their holes. We’ll get 'em running. And we’ll get 'em to justice.» Authentieker oogde senator John McCain, een Vietnam-veteraan, die daarvoor al tegen de daders zei: «We are coming after you. May God have mercy on you.»
Deze uitspraken deze beelden van mannen die wraak zweren zijn simulacra, het zijn schijnbeelden, net als de foto’s van de vlaggen in het puin van de Twin Towers en op Iwo Jima. De politici gedragen zich als personages uit films die ze hebben gezien; ze «schrijven» de film die de hele wereld op dit moment graag wil zien: een dappere strijd tegen de krachten van het Kwaad die boven alles moet uitmonden in een gelukkig einde. Want dat is wat wij eisen van de eindeloze nachtmerriefilm die via CNN en de NOS onze werkelijkheid is geworden in het medium van het leven.
Over de kunstmatigheid van het leven schreef Erasmus: «Als je de illusie (van een toneelstuk) doorbreekt, ruïneer je het hele stuk. Dat is nou net de fictie en de schijn die de aandacht van het publiek vasthoudt. Trouwens, is het hele leven niet eigenlijk een toneelstuk, waarin ieder met zijn eigen masker rondloopt en zijn rol speelt tot de regisseur hem van het toneel haalt? ( ) Het is allemaal onecht, maar zo moet het stuk nu eenmaal gespeeld worden.»
Hieruit blijkt een soort urgente zelfverloochening: zeg vooral niet dat de keizer geen kleren aan heeft. Daarom had de kijker op 11 september 2001 geen enkele mogelijkheid om tegen zichzelf te zeggen: in Manhattan zijn zojuist twee passagiersvliegtuigen tegen de Twin Towers gebotst, zijn zojuist duizenden mensen gestorven toen de reusachtige staalconstructies implodeerden. Zoals de geschokte Amerikaanse vrouw die door CNN werd geïnterviewd, beschikte de kijker slechts over de mogelijkheid te reageren met: «Het kan gewoon niet echt zijn. Het was een special effect.»
De mens heeft instinctmatig de behoefte te worden vermaakt dat schreef behalve Johan Huizinga ook de Russische toneelschrijver Nicolas Evreinoff, die het leven bestempelde als een «opeenvolging van shows, van theatraal spektakel». Dit geldt eens te meer voor Amerikanen, die meer dan enig ander volk opgroeien met fictie als basisvoedsel. «Het verleden? Natuurlijk kun je het verleden herhalen», zegt Jay Gatsby, F. Scott Fitzgeralds personage uit The Great Gatsby. Gatsby toont zich verbaasd en een tikkeltje geërgerd over de onkunde van de verteller (en van de lezers) wat betreft de mogelijkheid het leven vorm te geven als klei in je hand.
De werkelijkheid is maakbaar. Daarom heeft het event het verkopen van de CNN-film America Under Attack nu al met succes de overgang gemaakt naar de wereld van de verbeelding. De live-beelden van de aanslagen op de Twin Towers zijn inmiddels duizenden keren vertoond. Vrijwel alle omroepen in Amerika en Europa zonden de beelden in de eerste dagen na de ramp continu uit op een deel van het scherm, terwijl een interview of een andere gebeurtenis plaatsvond op een ander deel. Nooit eerder werd deze techniek op deze schaal gebruikt in een journalistiek televisieprogramma. Deze beelden waren simpelweg te uniek en te spectaculair om niet eindeloos door te verkopen en uit te zenden. Maar door de marktwerking werd de werkelijkheid getransformeerd; de kijker zag de beelden zo vaak dat ze na een week voor een groot deel aan impact hadden ingeboet. Binnen nog twee weken zullen ze elke relatie tot de werkelijkheid hebben verloren. Het zullen dan schijnbeelden zijn van een event dat op een abstract vlak niet had plaatsgevonden.
Maar waar zijn de identieke kopieën van de schijnbeelden in New York? Er werd in de eerste dagen na de ramp vaak gezegd dat zelfs de verbeelding niet op kon tegen de verschrikkelijke werkelijkheid van het verwoeste World Trade Center, het Pentagon en het neergestorte passagiersvliegtuig in Pennsylvania. «Zelfs Tom Clancy kon dit niet verzinnen», of: «Rampenfilms worden met terugwerkende kracht belachelijk», waren de reacties van culturele commentatoren. Dat is niet helemaal waar. Als dat zo was, als er geen identieke kopieën van deze schijnbeelden zouden hebben bestaan, dan zouden de eerste reacties van mensen over de hele wereld niet hebben geluid: «Het is als een film.» Toegegeven, het scenario van twee vliegtuigen die zich in de Twin Towers boren is voor zover bekend nergens letterlijk opgeschreven of verfilmd, maar soortgelijke scenario’s wel tot vervelens toe. Deze werken zijn de identieke kopieën van datgene wat de afgelopen dagen op televisie te zien was. In het postapocalyptische subgenre van film, televisie en populaire fictie alleen al vinden events plaats die veel erger zijn dan die in America Under Attack. In 1983 toonde de tv-film The Day After de gevolgen van een atoomaanval op een stad in Kansas. Door het gebruik van een documentairestijl joeg de film duizenden Amerikanen de schrik op het lijf.
In de jaren tachtig bestonden nog weinig technologische mogelijkheden om een atoomaanval realistisch in beeld te brengen. Dat is nu anders. Begin jaren negentig had cineast James Cameron geavanceerde digitale techniek tot zijn beschikking. Gevolg: in Terminator 2: Judgement Day zien we in een zo breed mogelijk beeld hoe Los Angeles door een atoombom wordt vernietigd. Er is zelfs een shot van kinderen op een schommel die door een vuurzee worden verzwolgen. Cineasten als Cameron weten feilloos cinematografisch vorm te geven aan de oerangsten van de mens. Door deze beelden gemaakt en verspreid in en door het technologische/kapitalistische systeem stromen mensen over de hele wereld naar de bioscoop. De laatste jaren is er een obsessie bij makers van blockbusters om zoveel mogelijk dingen op te blazen op het witte doek. Het liefst zien mensen hele steden de lucht in gaan. De drempel ligt veel lager dan in 1974, toen regisseur Irwin Allen tientallen mensen liet omkomen in een brand in een wolkenkrabber, maar de constructie braaf intact liet, terwijl Paul Newman en Steve McQueen ouderwetse helden speelden. The Towering Inferno raakte in de jaren zeventig evenals Earthquake een zenuw door de angst voor massavernietiging in grote steden, zoals verwoord door Shaw en Pynchon, levensgroot in beeld te brengen.
Meer recent maakten Michael Bay en Roland Emmerich het veel bonter in respectievelijk Armageddon en Independence Day. Dat zijn vrolijke rampensoaps r.e.m. zingt: «It’s the end of the world as we know it» waarin hele steden worden weggevaagd en honderdduizenden mensen binnen enkele seconden het loodje leggen. Dit soort films is vrijwel altijd rechtse propaganda voor het versterken van het militair-industriële complex. In Armageddon treffen meteorieten New York, Parijs en Shanghai honderdduizenden doden. In Manhattan gilt een man: «Saddam Hoessein gooit bommen op ons!» Het doel van de film is duidelijk: inspelen op de oerangst van Amerikanen, daterend uit de Koude Oorlog, voor een nucleaire aanval vanuit het verre, vreselijke buitenland. Bij gebrek aan geloofwaardige vijanden gaat het in Armageddon om een gigantische meteoriet in de ruimte en in Independence Day om een invasie van buitenaardse wezens die heel Manhattan en het Witte Huis opblazen met hun ruimteschepen. In beide films moet het leger of een ruimtevaartagentschap in actie komen om de vijand te verslaan met hightech-materieel.
Terroristische aanslagen vormen een relatief nieuw, maar niet onbekend subgenre. Timothy McVeigh, terechtgesteld in Amerika wegens het bombarderen van het FBI-gebouw in Oklahoma City, waarbij 168 mensen omkwamen, huurde ter voorbereiding van zijn daad de film Blown Away. Hierin speelt Tommy Lee Jones de rol van een anti-held, een IRA-terrorist, die strijdt tegen «het systeem», net als McVeigh. McVeigh was schatplichtig aan fictie, maar fictie blijkt later weer schatplichtig aan McVeigh. Want in Fight the Future, een bioscoopfilm van de tv-serie The X-Files, gaat een FBI-gebouw in Dallas de lucht in. De beelden zijn zorgvuldig gemaakt zodat ze corresponderen met de beroemde foto’s van Oklahoma, van een gebouw waarvan de voorgevel is weggeblazen. Neal Gabler beschrijft in Life: The Movie hoe McVeigh zich tijdens zijn gevangenschap begon te gedragen als «een ster die een nieuwe film promoot». Zo weigerde hij, in de stijl van die archetypische militair John Rambo in de gelijknamige rechts-reactionaire filmserie, vragen te beantwoorden over zijn mededaders. Ter illustratie van het leven als nieuw medium wijst Gabler op Lee Harvey Oswald, die de benen nam na de moord op Kennedy, en op één plaats de bron vond van de status van «celebrity» waarvoor hij juist op de vlucht was: een bioscooptheater.
«America’s New War», de slogan van CNN op de zesde dag na de rampen in New York, Washington en Pittsburgh, bevat een bevreemdende lading van anticipatie. Er komt weer een oorlog-film een nieuwe op de koop toe en u kunt hem hier live zien! Geen «oorlogsfilm», want dat is nep. Maar een oorlog-film, want dat is echt, zoals de «leven-film», om met Neal Gabler te spreken. In het theater van het leven draait het zoals in het bioscooptheater om verhalen. Televisienieuws gebruikt het narratieve om het event levend live te houden. Breek vooral niet de «fictie en de schijn», zoals Erasmus schreef, anders verlies je de aandacht van het publiek.
De «oorlogsfilm» komt er ook aan. Over de aanslagen op de Twin Towers zullen speelfilms worden gemaakt, maar wel pas wanneer een groot aantal jaren is verstreken. Want de pijn is nu nog te groot, de toekomst is nu nog te onzeker. Maar wanneer de films komen, zullen ze zoals Pearl Harbor verbijsterend slechte smaak tentoonspreiden. Desondanks zullen mensen over de hele wereld popcorn eten terwijl de Twin Towers in slowmotion instorten. De slechte smaak zal wellicht een teken van genezing zijn.
Zo ver zijn we nog niet. De reclame voor de nieuwe oorlog-film die nu komen gaat, wordt op dit moment gemaakt door de experts, mensen die zoals voormalig Navo-generaal Wesley Clarke op televisie voorspellen dat het een soort Golfoorlog wordt. Het «nieuwe» zit hem in het feit dat het doel van de nieuwe oorlog vermoedelijk terreurgroepen in Afghanistan zich bevindt in erg onherbergzaam gebied. Amerikaanse grondtroepen zullen moeilijk kunnen worden ingezet, zeggen de experts. Maar helemaal nieuw is het ook weer niet, want de nachtmerrie van een guerrillaoorlog kent iedereen sinds Vietnam. Nee, de komende oorlog-film die te zien zal zijn bij cnn, abc, nbc, cbs, Fox en Sky zal een pynchoniaanse vorm aannemen: bommen en raketten zullen door de lucht razen, wat in het verleden meermalen is voorgekomen, maar waarvoor nu geen enkele vergelijking bestaat.