Szczepan Twardoch © Łukasz Giza / Agencja Gazeta

Een bijzonder sterke openingsscène: de zeventienjarige Moisje Bernstein is anno 1937 aanwezig bij een bokswedstrijd in Warschau, de eerste bokswedstrijd die hij ooit ziet, en hij ziet hoe ene Ziembiński (een christen) vecht tegen ene Shapiro (een jood). Shapiro lijkt te verliezen, in deze krachtige, uiterst fysieke scène, tot Moisje doorkrijgt dat er iets in de boksring verandert: ‘(…) Hij is volstrekt kalm. Hij ontwijkt, springt opzij, maakt schijnbewegingen met links, amuseert zich.’ Geleidelijk komt Shapiro, over wie Moisje ook nog eens zijdelings heeft medegedeeld dat het de man is die zijn vader vermoordde, beter in de wedstrijd, en tegen ieders verwachtingen wint hij. ‘Er is iets in me gebeurd die dag’, overdenkt Moisje later. ‘Alsof ík in de ring had staan vechten tegen die blonde Goliath. (…) Alsof alles wat later in mijn leven is voorgevallen, zijn begin en zijn oorsprong had in die amper twee minuten in de ring.’

Het is inmiddels 1967, de Moisje die het woord voert is een gepensioneerde generaal te Israël, een nogal onbetrouwbare verteller bovendien, die soms moeilijk kan nagaan wat hij op welk moment in zijn verleden wist, die nooit helemaal samenvalt met zijn vroegere gedaante. ‘Misschien is het mijn huidige blik, en niet die van toen’, merkt hij al tijdens zijn omschrijving van de bokswedstrijd op, en verderop in de roman maakt hij voortdurend toespelingen op zijn troebele geheugen. ‘Maar misschien zei hij dat helemaal niet zo’, staat er dan ineens nadat hij iemand citeert. En even later: ‘(…) van wat ik hier schrijf weet ik niet wat ik toen heb gezien en wat ik later te weten ben gekomen.’

Zulke terloops geformuleerde mededelingen – het zijn er gelukkig niet te veel, De koning is een roman waarin de leesbaarheid voorop staat – zetten dit verhaal voortdurend onder spanning: waarom vertelt Moisje dit alles nu, welk belang heeft hij erbij, wat wordt er van ons weggehouden? Hoe zat het precies met die vader? En op de achtergrond voel je het antisemitisme gisten en groeien, en je begrijpt nog ver voor de personages het kunnen doorhebben: over een paar jaar is de Tweede Wereldoorlog losgebarsten, wordt het joodse getto in Warschau massaal uitgeroeid, de regie die de personages over hun leven menen te hebben zal sneller oplossen dan ze voor mogelijk houden.

Waarom vertelt Moisje dit alles nu, welk belang heeft hij erbij?

Toch is de historische roman De koning niet doordrenkt met zwaarte of oorlogsleed. Szczepan Twardoch (1979), die geldt als een van de belangrijkste auteurs in Polen en van wie nooit eerder een boek in het Nederlands werd vertaald, richt zich juist op het interbellum, en dan vooral op de ontwikkeling van de enigmatische, sterke Shapiro, tegen wie Moisje ook na de bokswedstrijd blijft opkijken, ondanks de moord op zijn vader (kort samengevat: ‘Ik wilde Shapiro zijn’).

Shapiro blijkt te werken voor de joodse Jan Kaplica, het kopstuk van de onderwereld in Warschau, wiens dagen bestaan uit afpersen, woekerrentes innen, zuipen, bordelen runnen en excessief geweld gebruiken tegen iedereen die hem verkeerd aankijkt. (De vader van Moisje was zo iemand die zijn schulden niet meer kon betalen en werd daarom omgelegd.) Intussen groeit het fascisme en daar kan niemand van de personages zich aan onttrekken, hoe onbevreesd of invloedrijk ze ook zijn; Shapiro brengt een bezoekje aan een krantenredacteur om de anti-joodse propaganda in te dammen en wordt daar later voor gestraft, Kaplica wordt ten onrechte beschuldigd van moord, er ontvouwt zich een gevaarlijke affaire tussen Shapiro en de dochter van de officier van justitie – en bij al die scènes lijkt Moisje meer aanwezig als veredelde camera dan als werkelijke participant.

De koning is, zoveel mag duidelijk zijn, een vol boek. De gebeurtenissen tuimelen soms enigszins over elkaar heen en hier en daar moest ik naar adem happen of verlangde ik naar iets meer reflectie, maar toch: die wervelwind aan filmische scènes werkt wel. Ook dankzij de uitstekende vertaling: het boek is geschreven in een mengelmoes van oude Poolse straattaal en Jiddisch, zit daarnaast vol met verwijzingen naar werkelijk bestaande historische figuren, en toch heeft De koning iets uitgesproken fris. Soepele zinnen, hoog tempo, memorabele (actie)scènes, scherpe dialogen, een invoelbare beschrijving van oprukkend antisemitisme waar aanvankelijk nog aan te ontkomen lijkt.

Ook sterk: Twardoch geeft nergens sturende uitleg of nadrukkelijke duiding over het geschetste tijdsgewricht. Hij schrijft niet als verkapte historicus die ons lessen over de vooroorlogse jaren in Polen wil inprenten, hij schetst het opkomende fascisme niet met een belerend of waarschuwend vingertje, en hij pronkt evenmin met zijn uitgebreide research. Nee, het verhaal staat voorop, en die aanpak maakt De koning een boek om moeiteloos in te verdwijnen; een soort Poolse combinatie van Tarantino’s geweld, het titelpersonage uit The Godfather en dan alles geformuleerd door een ondoorgrondelijke, terugblikkende verteller.

Waarom Moisje de oorlog als een van de weinigen heeft overleefd en in Israël kon belanden? Die vraag slaat de verteller in deze roman over, zoals hij wel meer vragen onbeantwoord laat. Misschien ook omdat er geen eenduidige antwoorden op te geven zijn. Want wat Twardoch in De koning laat zien, is hoezeer zelfs figuren die aan de vooravond van Grote Geschiedenis staan zich onderdompelen in persoonlijke rekeningen en represailles. En ook toont hij de ondoorzichtige krachten die uiteindelijk beslissen hoe het met mensen afloopt, zelfs met de stoerste vechters die menen dat niemand hun iets kan maken.