ZONDER TWIJFEL WAS Jozef Israëls (1824-1911) in de negentiende en begin twintigste eeuw de beroemdste Nederlandse beeldend kunstenaar. In zijn tijd is er veel over Isra
ëls geschreven, over zijn schilderijen vooral, maar ook over zijn hoogst belangrijke etsen. Het belang van zijn late, in de toekomst wijzende aquarellen met hun open structuur werd pas later gezien toen de schilderkunst kort voor de Eerste Wereldoorlog explodeerde in het expressionisme. Zowel in Europa als in Amerika werd hij vereerd en gewaardeerd om de zeer eigen sfeer van zijn werk. Zijn schilderijen zijn in alle belangrijke musea in Amerika en Europa te vinden. De prijzen voor Israëls’ werk groeiden mee met zijn roem. Zo verkocht hij in 1910 een schilderij aan een Amerikaan voor honderdduizend gulden, wat in die tijd een ongehoord hoog bedrag was.
Israëls’ werk heeft op al zijn tijdgenoten grote indruk gemaakt en zijn roem in het bewustzijn van de mensen toen is te vergelijken met die van Van Gogh en Picasso nu. Hierbij moet wel worden aangetekend dat naamsbekendheid in de huidige massamaatschappij met haar hoog ontwikkelde communicatiemiddelen iets geheel anders is dan in het begin van deze eeuw. Een cultureel hoog ontwikkelde en vaak kapitaalkrachtige burgerij bepaalde rond de eeuwwisseling in hoge mate of een kunstenaar geaccepteerd, geëxposeerd en verkocht werd. Slechts bij hoge uitzondering kon iemand in de tijd voor de Eerste Wereldoorlog bij een massaal publiek ‘een naam’ worden, waarover gesproken werd.
Israëls is zeker aan het eind van zijn leven die eer te beurt gevallen. De kunsthistoricus Van Gelder schrijft over de begrafenis van Israëls: ‘Zwijgend staat een menigte langs de weg geschaard… honderden. “Het is of een koning begraven wordt”, zegt een oude man naast mij. En als even later de stoet voorbijgaat en wij de hoofden ontbloten, ouden en jongen, deftige lieden en eenvoudige burgers, dan is het inderdaad of een volk in eerbied de dood betreurt van een machtige.’
Na zijn dood is er zowel nationaal als internationaal weinig of geheel geen aandacht aan Israëls besteed. In 1924, zijn honderdste geboortejaar, werd een herdenkingstentoonstelling in Leiden, Groningen en Den Haag gehouden. Daarna eigenlijk niets meer. In 1961 organiseerde het Groninger Museum samen met het Arnhems Museum - Isra
ëls was vijftig jaar eerder gestorven - een beperkte expositie met werk uit Nederlands bezit, waarbij het accent vooral lag op het latere werk, aquarellen en tekeningen die juist vanuit de moderne kunst gezien uiterst actueel waren. Nu is er weer een aanleiding om aandacht aan Israëls te schenken: 175 jaar geleden is de kunstenaar in Groningen geboren.
Thans is vooral de vraag actueel: wat is er van deze wereldroem overgebleven? Ook in kunsthistorisch opzicht. De tentoonstelling in het Groninger Museum tracht daarop een antwoord te geven. Meer dan zeventig werken worden getoond, vooral olieverfschilderijen en aquarellen. Vele daarvan zijn afkomstig uit belangrijke musea in Europa en Amerika en zullen nu in samenhang voor het eerst en waarschijnlijk ook voor het laatst te zien zijn.
De werken met motieven uit het joodse leven kan men in dezelfde periode bekijken in het Joods Historisch Museum in Amsterdam. Zo kan men nu Israëls’ hele ontwikkeling bestuderen: zowel zijn conventionele en vaak gladde historiestukken uit de begintijd als de schilderijen met motieven uit het leven van vissers en arbeiders waarmee zijn roem begon en het latere werk, met zijn vage, atmosferische, zilverachtige kleuren.
Ook de bewondering die spreekt uit het oordeel van belangrijke tijdgenoten van Israëls kan opnieuw getoetst worden. Vincent van Gogh bijvoorbeeld schreef in 1884 aan zijn broer Theo dat hij in Amsterdam twee schilderijen van Israëls had gezien: ‘Beide vond ik weer meesterlijk’, en: ‘De ware schilders laten zich leiden door die conscientie die men sentiment noemt, hun ziel, hun hersenen zijn niet voor ’t penseel maar ’t penseel is voor hun hersenen.’ Deze uitspraak laat zien hoezeer Van Gogh zich met Israëls identificeerde. Aan het eind van die brief noemt hij de techniek en de kleurmenging van de beide schilderijen ‘superbe’. Leest men de brieven van Van Gogh, dan ziet men welke zijn geprefereerde schilders zijn: Rembrandt, Frans Hals, Millet natuurlijk, de schilder van het volk, en last but not least Jozef Israëls.
Hier moet zeker de Duitse impressionist Max Liebermann genoemd worden, die samen met schilders als Leistikov, Corinth en Slevogt zich verenigde in de Berliner Sezession. Hun werken - in het toenmalige Duitsland ‘Hellmalerei’ genoemd - werden rond 1880 fel bekritiseerd en waren qua motieven en manier van schilderen duidelijk beïnvloed door Israëls.
Liebermann heeft later in 1901 in een essay vol eerbied over Israëls geschreven, en dat is geen wonder. Veel van diens motieven heeft hij zonder meer overgenomen: het vissersleven, arbeiders en joodse mensen. Want Liebermann, die vaak in Nederland verbleef, heeft vele malen de Jodenbuurt in Amsterdam en zijn bewoners als gegeven gebruikt. Hij schrijft: ‘Israëls heeft de moderne Nederlandse school gemaakt: Bosboom, Maris, Mesdag, Mauve, ieder van hen heeft iets aan hem te danken. Evenals Millet is Israëls geen talent maar - een genie.’ Ten slotte memoreert hij in het bijzonder dat de hoge vlucht die de Duitse schilderkunst in de jaren tachtig nam vooral berust op de invloed van de Nederlanders.
DE GEDACHTE DAT er een zichtbare lijn loopt van Israëls’ late schilderijen, aquarellen en etsen naar het veel latere Duitse expressionisme is zeer wel te verdedigen, met name als men kijkt naar Liebermann, naar Slevogt en vooral Corinth, die door Kirchner zo werd bewonderd, en als men een aantal werken van deze kunstenaars zou samenbrengen. Israëls gaf echter ook nieuwe impulsen aan de etskunst van zijn tijd. Zijn tijdgenoten hebben dit meteen gezien. In H.J. Hubers boek De etsen van Jozef Israëls wijst deze op de centrale rol die Israëls speelde bij de herleving van de etskunst in het midden van de vorige eeuw. De belangstelling hiervoor leefde opeens weer op bij vele belangrijke kunstenaars uit die tijd: Whistler, Millet, Daubigny, Jongkind en vele anderen.
Israëls’ eerste etsen zijn rond 1870 ontstaan. Dat zijn slechts de eerste proeven. Maar ze worden steeds beter en ze worden ook zeer goed verkocht. Vooral de latere etsen worden overal gedrukt, in München, Parijs, New York, Brussel en Amsterdam. En niet alleen als losse bladen, maar ook in tijdschriften en portefeuilles. In The New York Library waren in 1910 in de Avery Collection ongeveer honderd etsen te vinden! Heel interessant is dat Israëls een onderwerp dat hij in een aquarel of olieverf had behandeld ook nog eens voor een ets gebruikte, of omgekeerd, als het ware om daarmee aan te geven dat om tot de kern van de zaak door te dringen elke techniek, elke artistieke veroveringstechniek legitiem was. Op die manier werd telkens een ander licht geworpen op een zelfde object. Israëls’ werkwijze is die van een componist die thema’s con variazione schrijft.
In zijn standaardwerk Etching and Etchers beschrijft Ph.G. Hamerton hoe de tijdgenoten zeer geleidelijk de grootheid van Israëls gingen zien. Gewend als men was aan handige, academisch gladde kunst was natuurlijk het eerste verwijt dat deze Nederlander zo slordig tekende, ook - ja vooral - in zijn etsen. Maar Hamerton noteert dat wat hem en met hem veel tijdgenoten zo onaangenaam stemde nu geleidelijk als deugd werden beschouwd en wat eerst als gebrek werd gezien als een voordeel werkte. Hij concludeerde ten slotte: ‘Israëls bezit specifieke kwaliteiten die geen andere kunstenaar bezit.’
Niemand heeft in Nederland het grafische werk van Israëls beter gekarakteriseerd dan Jan Veth, die, zelf beeldend kunstenaar, niet alleen Israëls op overtuigende wijze heeft geportretteerd maar ook in veel boeken en tijdschriftartikelen over hem schreef, in een taal die herinneringen oproept aan Tachtigers als Lodewijk van Deyssel of Willem Kloos. Hij spreekt eerst over de ‘bijzonder echt etserige etsen van Israëls’ en beschrijft deze dan als volgt: ‘grillig als een plotselinge pentekening - een friemelen van kriebelige krasjes en uitgespatte lijntjes en een intiem gefoeter met proberende krabbeltjes van een bewegelijke sprong - staan dan in het pittoreske gepraat van dat rustig-confuse gestreep enige hoofdtrekken stevig aangelijnd in het eenvoudig subtiel geheel’. Iets dergelijks zou men ook over de aquarellen kunnen zeggen.
De kunstcriticus Jos de Gruyter noemt ze ‘blanke, sierlijke, luchtige tere dingen… op sommige onderkent men nauwelijks nog een voorstelling. Enkel wat broze kleurstreepjes, een zacht glanzend licht, een innerlijke sereniteit.’
Israëls is geboren aan de Vismarkt in Groningen. Een herinneringssteen op het bankgebouw dat daar thans staat verwijst ernaar. Zijn vader had een kleine effectenhandel, maar was geen erg geslaagd zakenman. Zijn interesses gingen vooral uit naar boeken. De ouders van Jozef hebben eerst overwogen hem voor rabbijn op te laten leiden. Al vroeg bestudeerde hij de Talmoed. Het Hebreeuws heeft hij redelijk goed beheerst. Aan de literator Carel Vosmaer vertelde hij veel over zijn jeugd en Vosmaer noteerde dat hij getroffen werd in een van die verhalen ‘hoe de twaalfjarige knaap zijn blinde meester, bij wie hij de Hebreeuwse schriften beoefende, door weer en wind naar het Joodse kerkje bracht,
en hoe zij daar samen voor de bevroren vensters stonden te bidden’.
Hoewel Israëls in zijn latere leven de synagoge weinig of nooit bezocht, is toch opvallend hoezeer het joodse denken en voelen zijn leven bepaalde. Aan de kunsthistoricus Max Eisler, die hem in 1910 op zijn atelier bezoekt, zegt hij: ‘U kunt elke dag komen, all
een niet op Zaterdag, want dan werk ik niet. In dat opzicht ben ik toch nog een jood.’
Deze terloopse opmerking bracht Eisler in verwarring: ‘Voordat ik de kunstenaar had ontmoet, scheen het mij toe dat achter zijn kunst de jood aanwezig was. Maar Israëls wilde niet als jood, maar als Nederlander beschouwd worden, en verder alleen maar als schilder.’
Is hier nu sprake van een geslaagde integratie? In ieder geval zegt het wel iets over het toenmalige tolerante klimaat in Nederland. Dat was in die tijd elders geheel anders! Vooral over de pogroms in het tsaristische Rusland werd regelmatig in de kranten bericht. Ook in Duitsland was het niet zo best en Wenen werd jarenlang bestuurd door een beruchte antisemitische burgemeester. Israëls mag zichzelf dan wel in de eerste plaats als Nederlander hebben beschouwd, toch maakt hij deel uit van de Europese joodse emancipatie, die eerst door de Verlichting, later door de Franse Revolutie en de Code Napoléon gerealiseerd werd. Voor het eerst konden de joden volwaardig deelnemen aan het gehele maatschappelijke leven. En dus ook de kunstenaars! Opeens verschijnen in de muziek, de literatuur en de beeldende kunst aan het begin van de negentiende eeuw belangrijke joodse kunstenaars: Mendelssohn, Mahler, Schönberg en Heine. En een van de eerste belangrijke joodse schilders is zeker Jozef Israëls. Dan volgt Liebermann, en
nog later Soutine en Chagall.
In de bijbel staat te lezen, in Exodus 20:3-5: ‘Gij zult U geen beeld maken, geen gedaante van iets dat aan de hemel daarboven, of op de aarde hier beneden, of in het water onder de aarde is.’ Voor joden bestond er dus een taboe om onze wereld af te beelden, en wel in het bijzonder de mens. Dat heeft ongetwijfeld gevolgen gehad voor joden door de eeuwen heen die de wereld in beelden wilden weergeven. Toch werd dit verbod op slinkse manieren overtreden.
Op allerlei vroege joodse gebruiks- en religieuze voorwerpen werden als versieringen planten- of diermotieven weergegeven. De joodse schilderkunst begint echter pas volwaardig in de negentiende eeuw! Exodus 20 bestond alleen nog maar op de achtergrond. Portretten en landschappen werden zonder meer geschilderd. Het taboe was min of meer opgeheven.
Indirect heeft Israëls een belangrijke rol gespeeld in de joodse Europese emancipatie door de vanzelfsprekende manier waarop hij het joodse leven weergaf, als een motief onder vele andere. Joodse thema’s hebben vanaf het begin in zijn oeuvre een rol gespeeld. Aaron met zijn zonen en Saul en David. Het zionisme interesseerde hem. Het is bekend dat Theodor Herzl, de grondlegger van het zionisme, hem op zijn atelier heeft bezocht. Ook het Dreyfus-proces zal hem, als zoveel van zijn tijdgenoten, zeker hebben beziggehouden.
Ook voor jonge (joodse) Nederlandse literatoren is Israëls door zijn vanzelfsprekendheid een voorbeeld geweest. Men hoeft slechts te denken aan de vele korte krantenstukjes van Heijermans, de Falklandjes, die zich in het joodse milieu afspelen, en aan diens toneelstukken Ahasverus en Ghetto. Veel later, als in Duitsland in joodse kring heftig wordt gediscussieerd over authentieke joodse kunst in de periode kort voor de Eerste Wereldoorlog, wordt de toon opeens geheel anders. Victor van Vriesland publiceert in 1915 een essay in de Nieuwe Gids met de alarmerende titel: ‘De culturele noodtoestand van het joodse volk’. Met als belangrijkste vraag: hoe is hoogontwikkelde joodse kunst mogelijk in een niet-joodse wereld?
Na Israëls’ dood neemt de (culturele) geschiedenis van de joden een fatale wending, vooral nadat in 1933 de nazi’s de macht hebben overgenomen. De vraagstelling van Van Vriesland krijgt dan een geheel andere lading, omdat de existentie van de joden op het spel staat. De vanzelfsprekendheid waarmee Israëls integreerde in de Nederlandse maatschappij van zijn tijd en zijn voorbeeldfunctie daarin voor de joden na hem, gaat verloren. De discussies in de jaren dertig en veertig gaan vooral over de maatschappelijke basis van vooroordelen, het antisemitisme en de relatie kapitalisme-fascisme. Vanaf dat moment begint over joodse emancipatie en over joodse kunst een geheel andere discussie.
Jozef Israëls, Meester van het sentiment, 19 december tot en met 5 maart 2000 in het Groninger Museum. Jozef Israëls, Zoon van het oude volk, 17 december tot en met 2 april 2000 in het Joods Historisch Museum in Amsterdam.
Jozef Israëls
Schilder van het volk
Beeldend kunstenaar Jozef Israëls werd 175 jaar geleden in Groningen geboren. Een reden om weer aandacht aan zijn werk te schenken. Dat werd tijd. Na zijn dood was er zowel nationaal als internationaal nauwelijks belangstelling voor deze schilder van het joodse leven, deze modernist avant la lettre.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2000/1
www.groene.nl/2000/1