Politici die zich in de coulissen warm lopen voor een ministerspost in een nieuw kabinet mogen hopen dat de ministers Piet Hein Donner van Justitie en Sybilla Dekker van Volkshuisvesting niet ‘slechts’ vanwege de morele verontwaardiging over de elf doden bij de Schipholbrand moeten aftreden. Het zou ook hen als toekomstige ministers verantwoordelijk maken voor allerlei risico’s die burgers lopen, zonder dat is nagegaan wat er bij een ongeluk fout is gegaan, hoe dat zo is gekomen, of het voorkomen had kunnen worden en wie daarvoor had kunnen of moeten zorgen.
Hoe pijnlijk het ook is dat de slachtoffers bij de Schipholbrand mensen waren die in een cel zaten en zonder hulp niet konden vluchten, morele verontwaardiging en het onmiddellijke gespeculeer over het aftreden van politici belemmert het zicht op de complexe oorzaken van de afschuwelijke gebeurtenissen in het detentiecentrum in de nacht van 26 oktober 2005.
Kort na de brand zei cda-minister Donner overigens zelf in een interview met De Groene Amsterdammer dat de mensen een zondebok zoeken en als hij dat zou zijn dat dat dan maar zo moest zijn. Maar nu er bijna een jaar is verstreken en er volgende week een rapport naar buiten komt van de Onderzoeksraad voor Veiligheid is het voor het functioneren van ministers, burgemeesters en alle andere mensen in het openbaar bestuur beter dat Donner en Dekker in het openbaar verantwoording afleggen over de bevindingen van Pieter van Vollenhoven en de andere leden van zijn Onderzoeksraad. Aftreden, als dat moet, kan daarna.
Het rapport van de Onderzoeksraad over de brand in het detentiecentrum op Schiphol zou eigenlijk eind september openbaar worden gemaakt. Maar omdat de voorlopige conclusies van de raad uitlekten, evenals het verweer van de ministers, waarop Van Vollenhoven vervolgens in het openbaar verkondigde dat zijn conclusies over nalatigheid toch overeind blijven staan, is de publicatie een week vervroegd.
Het verzetten van de datum heeft heel wat politieke voeten in aarde gehad. Daarbij speelt Prinsjesdag een belangrijke rol. Pieter van Vollenhoven rijdt komende dinsdag in de glazen koets door Den Haag. De grap is zo gemaakt over het telefoontje van de koningin aan zwager Pieter dat ze haar Prinsjesdag niet overschaduwd wil zien door alle aandacht voor hem en het mogelijke aftreden van ministers. Daarom mocht het rapport niet vlak voor de derde dinsdag van september naar buiten, maar pas erna.
Dat moest dan vervolgens wel een dag zijn dat de Tweede Kamer aan het werk is. Dan kan er eventueel direct een debat volgen om de voorziene politieke onrust in deze verkiezingstijd niet te lang te laten voortduren. Als er moet worden afgetreden, dan graag snel. Daar hebben regeringspartijen cda en vvd baat bij, de partijen van Donner (cda), Dekker (vvd) en van minister Rita Verdonk (vvd) van Vreemdelingenzaken die verantwoordelijk was voor de nazorg van de slachtoffers die de brand hebben overleefd, gedetineerde vreemdelingen die in het detentiecentrum op Schiphol op hun uitzetting wachtten.
De Schipholbrand is het eerste grote rapport van de vorig jaar ingestelde Onderzoeksraad voor Veiligheid. Eerdere rapporten als Gasexplosie in Schijndel en Door rood op Amsterdam CS trokken minder aandacht. Met dit rapport wordt dan ook voor het eerst voor een breder publiek duidelijk wat de taak van de raad is en wat zijn bevoegdheden zijn. De politici die de raad in het leven hebben geroepen, kunnen nu voor het eerst nagaan of de raad en belanghebbende derden, in dit geval een aantal ministers, met die taak en bevoegdheden uit de voeten kunnen.
De opmerking van pvda-kamerlid Aleid Wolfsen dat wat de Onderzoeksraad zegt de waarheid is, dooft bij voorbaat elk debat. Of om het anders te zeggen: juist ministers hebben de plicht in een openbaar debat verantwoording af te leggen. Temeer daar de raad formeel geen schuldigen mag aanwijzen. Dat moeten in het geval van de Schipholbrand de politici zelf doen.
In de wet waarmee de raad in het leven is geroepen, staat zijn opdracht als volgt omschreven: ‘De Raad heeft, met het uitsluitende doel toekomstige voorvallen te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken, tot taak te onderzoeken en vast te stellen wat de oorzaken of vermoedelijke oorzaken van individuele of categorieën van voorvallen en van de omvang van hun gevolgen zijn en daaraan zo nodig aanbevelingen verbinden.’
De bewoording ‘uitsluitende doel’ is niet voor niets opgenomen in deze omschrijving. De raad moet getuigen de gelegenheid geven in alle openheid met leden van de raad te praten, zonder dat die getuigen bang hoeven te zijn voor strafmaatregelen. Twee artikelen in de wet maken die bescherming expliciet. In artikel 61 staat dat ‘een conclusie of aanbeveling niet een vermoeden van schuld aan of aansprakelijkheid wegens een voorval behelst’ en artikel 69 regelt dat bevindingen van de raad niet gebruikt mogen worden voor strafrechtelijke, tuchtrechtelijke en civiele procedures.
Daarom is de zinsnede in het voorlopige rapport over de Schipholbrand dat een brandende sigaret de mogelijke oorzaak is, een bijzondere. Legt zo’n zinsnede de schuld voor het ontstaan van de brand bij de gedetineerde in de cel waar de brand is ontstaan? Als het antwoord op die vraag ja is, terwijl het aanwijzen van een schuldige niet mag, kan de raad dan wel ‘de oorzaken of vermoedelijke oorzaken’ van een voorval vaststellen, zoals ook in zijn taakomschrijving staat? Leidt het aanwijzen van de oorzaak immers niet in veel gevallen tot het aanwijzen van een schuldige of aansprakelijke? Ook dat is een reden waarom een openbaar debat in de Tweede Kamer goed zou zijn, waarbij het niet alleen gaat om de vraag of er politiek koppen moeten rollen.
De wet regelt ook dat ‘belanghebbenden’ vóór het verschijnen van het eindrapport de gelegenheid krijgen te reageren op de voorlopige conclusies van de raad. Ze mogen alleen reageren op het feitenrelaas in het rapport. Dat lijkt simpel: een feit is een feit. Maar in het geval van de Schipholbrand blijkt maar weer eens dat ook over feiten discussie kan ontstaan.
In de voorschriften van de brandweer staat dat er brandveiligheidsoefeningen gehouden moeten worden. Die zijn er geweest.
Maar als bij die oefeningen het kantoorpersoneel zo snel mogelijk naar buiten moest zien te komen en niet de bewaarders met de onder hun toezicht staande gedetineerden, telt dat dan? En wat als er in de vergunning staat dat er een x aantal bewakers in het complex moet zijn, maar er mondeling tussen justitie en brandweer is afgesproken dat bewaking met videocamera’s voldoende is?
In hun uitgelekte reactie op de voorlopige uitkomsten van het onderzoek verwijten Donner en Dekker de raad conclusies te hebben getrokken op basis van wijsheid die achteraf is opgedaan. Die wijsheid zou de raad hebben doen concluderen dat er sprake is geweest van nalatigheid. Dat gaat voornamelijk over de brandveiligheid van de ‘tijdelijke’ units waaruit het detentiecentrum is opgebouwd. Eind augustus liet minister Dekker, niet geheel toevallig, het bericht uitgaan dat de naleving van de brandveiligheidseisen extra aandacht behoeft bij units met schilconstructie die gebruikt worden voor het huisvesten van personen die niet zelfstandig kunnen vluchten. Lees: het detentiecentrum Schiphol. De vraag is nu: hadden deskundigen bij Volkshuisvesting eerder kunnen en moeten weten dat dit soort units door die specifieke schilconstructie kunnen branden als een fakkel? Ook daarop moet de Kamer antwoord krijgen. Niet om Dekker de kans te geven haar politieke lijf te redden, maar om een duidelijk beeld te krijgen van brandveiligheidsonderzoeken en de grondigheid daarvan.
Natuurlijk ligt volgende week uiteindelijk de vraag op tafel of de ministers politiek verantwoordelijk zijn voor de brand op Schiphol en de elf doden die daarbij gevallen zijn. Minister Donner schreef vorig jaar op 5 december, ruim een maand na de brand, in een brief aan de Tweede Kamer dat ‘ik tot de conclusie ben gekomen dat het detentiecentrum altijd heeft beschikt over geldige gebruiksvergunningen, en voorzover bekend steeds heeft voldaan aan de voorwaarden die hierbij werden gesteld door de brandweer van Haarlemmermeer ten aanzien van de brandveiligheid’. Met tussen haakjes wel de toevoeging: met uitzondering van de overtredingen met betrekking tot de branddeuren.
Als Van Vollenhoven die woorden nu met bewijzen onderuit haalt, zal Donner hoogstwaarschijnlijk zelf zijn conclusies trekken. Daar heeft hij de Tweede Kamer niet voor nodig. Maar als jurist en staatsman weet Donner ook dat het afleggen van de ministeriële verantwoordelijkheid geschiedt tegenover de Staten-Generaal. Minister Remkes van Binnenlandse Zaken memoreerde daar nog aan bij de behandeling van de wet Instelling Onderzoeksraad voor Veiligheid.
Als politicus weet Donner bovendien dat hij met een statig vertrek de mogelijkheid openhoudt om na de kamerverkiezingen terug te keren als fractievoorzitter van het cda. Minister Dekker heeft al aangekondigd te willen stoppen in de politiek. Minister Verdonk heeft inmiddels, wetende wat de raad haar verwijt, een aantal nabestaanden het recht gegeven in Nederland te blijven. Zij wil tweede blijven op de vvd-kandidatenlijst.