Sommige acteurs zoeken in een toneelstuk een zin of een passage die als kapstok moet dienen om hun rol aan op te hangen. Door die zin of passage valt voor hen alles in elkaar. Pas dan weten ze hoe ze de rol moeten acteren.
Ik ken twee acteurs die Richard III hebben gespeeld. De één liet zich leiden door «a horse, a horse, my kingdom for a horse» (uiteindelijk totale destructie, wanhoop), terwijl de ander de zin «zelden een vrouw zo makkelijk het hof gemaakt» had opgepikt («pure slechtheid, hij verneukt alles uiteindelijk»).
Het gevoel dat ik iets dergelijks moest vinden in de vele verzen in Serge van Duijnhovens nieuwste dichtbundel Bloedtest een regel, een gedicht dat als sleutel zou kunnen dienen voor zijn werk ontstond doordat Van Duijnhoven het de lezer niet gemakkelijk maakt. Niet dat hij ondoorzichtig is, of een taalgebruik heeft dat onverklaarbaar of onbegrijpelijk is. Integendeel. Hij maakt het je moeilijk doordat hij je een bepaalde richting probeert in te duwen. Bloedtest je gaat lezen, je interpreteert, je probeert iets te formuleren, tot je aan het eind van de bundel komt. En dan lees je bijna als slot van het boek: Da capo (al fine), een essay waarin de dichter zijn eigen titel verklaart: «De titel van deze bundel is een metafoor voor de pogingen die we ondernemen om eigen of andermans identiteit vast te stellen, herkomst te traceren of lot te bepalen dan wel in de greep te krijgen.» Alles wat de dichter vervolgens schrijft is een verklaring van zijn poëtica.
Je durft er bijna geen andere mening op na te houden. Als je denkt dat je met de bundel klaar bent, volgt er nog een bijgevoegde cd die een niet te verwaarlozen onderdeel van het geheel is. Je krijgt dan een postmoderne klankvoorstelling voorgeschoteld, met verschillende citaten. Je kunt er Hugo Claus zelfs eventjes op horen. Dat klankgedicht begint met het begin van het lied: Schipper, mag ik overvaren. De «ja of nee» zijn weggefaded.
Waar wil je me heen hebben, Serge, denk je. En wat wil je? En hoe wil je dat? Ik word gedwongen ergens naar te zoeken, om mijn eigen vrijheid te behouden, want Serge kan nog zoveel over bloed en bloedtesten zeggen ik wil zelf met zijn gedichten kleien.
Uitgevers die bang zijn dat de recensenten het belangrijkste wellicht ontgaat doen daarom tegenwoordig bij de dichtbundel een soort brief over de bundel. De Bezige Bij schreef: «Bloedtest (…) met gedichten over begeerte, illusies, en de eeuwige zoektocht naar geborgenheid. Ontheemdheid, emigratie, de rusteloze zoektocht naar geborgenheid, en onvermijdelijk, de dood spelen opnieuw een grote rol in deze overrompelende, grootstedelijke poëzie.» Geborgenheid in twee regels twee keer genoemd. Pff… Overrompelend is de bundel zeker, maar dat komt hoofdzakelijk door de hoeveelheid… En de kwaliteit? Die wil ik graag ook bepalen, maar dan heb ik wel eerst een sleutel nodig om het doosje te openen om te zien wat er in zit. «Schipper, mag ik overvaren…» Ik maak het lied even af. «Ja of nee? Moet ik dan een cent betalen, ja of nee? Ja… Hoe?» Wat komt er na dat hoe… daar gaat het om.
De zoektocht naar die sleutel is een deel van het genot van het lezen van Van Duijnhoven. Hij gebruikt vaak halve citaten, die de lezer zelf moet afmaken, zodat het beeld, letterlijk zonder woorden, naresoneert. Niet alleen dat «Schipper, mag ik overvaren…» maar ook bijvoorbeeld: «each man kills… het oude lied» of: «het is de toon die de muziek/ sneert zij» of: «ik zie ik zie wat zij niet/ en wat ik zie is nimmer wat zij is». Soms is het bewust woordspelerig. Ik geef weer wat voorbeelden: «we spelen luister en vink», «geen speld valt daar nog tussen». Clichés als: «lik op stuk», «wat schoon is verloedert/ wat rein is bederft», en: «En dan vallen de schellen/ van het zelf…» naast ijzersterke beelden als: «Klokken in ons: beidt u tijd», of: «wanneer wordt er binnen in jou een slagboom opgehaald?/ daalt er een valbrug neer op de rand van de andere kade?» En soms ook al deze zaken in een paar regels, zoals in het gedicht keervers: «en als het schip dan zinkt/ zeg je, omdat het is geënterd/ laat het dan met mannen// en met muizen, laat het dan/ en ook met ons in godsnaam/ naar de kelder gaan// jij hebt je best gedaan,/ zeg je, voor alles wat/ mislukt is.»
Maar waar is die ene regel die in het sleutelgat past, dat gedicht dat alles verklaart: van opbouw, tot Bezige Bij-folder, tot cd?
Die opbouw bestaat eigenlijk uit vijf delen. Vier delen poëzie met als titels: «Bloedtest», «vingerafdrukken der natuur», «nergens welkom, overal thuis» en «een man die alleen ik gekend heb…» en dan het laatste deel, de verantwoording van de schrijver en zijn Da capo (al fine), alsof zijn bundel een muziekstuk is dat nog een keer gelezen moet worden alvorens de lezing kan worden gestopt.
Maar waar gaat het over, behalve over die dingen die de uitgever en de dichter zelf naar voren schuiven als trotse ouders hun kinderen?
Op pagina 42, bij de tweede lezing, vind ik het gedicht waar het, volgens mij, om draait. Het is het gedicht vingerafdrukken der natuur. Het gaat als volgt:
voor een moordenaar is ieder lijk visitekaart
zoals ook onze lichamen de kaartjes zijn
van een schepper die ons één voor één
op tafel legt
als bij een spel patience
hij wint alleen maar
van zichzelf en meent dat dit
genoeg bewijs moet zijn
geen twijfel speelt hem parten
geen schaamte en geen spijt
dat er door hem zoveel
verloren is gegaan. Hij weet: (…)
als hij opnieuw de stapel schudt
is alles weer van voor af aan.
Een knap, vol, mooi gedicht, waarin alles op zon manier gerangschikt is dat ik Van Duijnhovens poëzie de bloedtest kan afnemen.
Laten we het vers eens onder de loep leggen. Veertien regels, vier, vier, vier, twee net als een sonnet van Shakespeare. Dit oogt als een vrij vers. Geen opzichtig rijm, wel veel taal- en woordspel. Visitekaart-kaartjes; patience-stapel. De drie puntjes tussen haakjes «(…)» kan zowel «niets» betekenen als «hier is iets weggelaten». We kijken nog scherper: «lijklichamen», het verschil van dood en leven. En dan gaan we naar de inhoud. Onze schepper speelt met ons patience en wint alleen maar van zichzelf. Hij heeft dus geen geweten. En steeds speelt hij weer met ons patience… Anders gezegd: steeds is alles weer hetzelfde, en we voelen geen schuld of schaamte. Die «schepper» kan zowel God zijn, als wij, de mens. Met geduld maken we ons eigen spel, waarbij we denken dat we winnen als we verliezen…
Misschien zit er meer in, maar meer zie ik niet onder mijn loep dan die hopeloze strijd, van dood, leven, winnen en verlies een proces dat eindigt als het weer begint, en begint als het eindigt. Da capo (al fine).
En kijk, dan valt opeens alles in elkaar.
«Bloedtest».
Een test of er wel leven is, of dat leven goed is, of besmet. Of er dood is. Als er leven is, is dat leven dan waardevol? Of wordt er een vreemd spel mee gespeeld? De eerste regels in deze bundel worden ineens minder clichématig en taalspelerig, maar krijgen een glans: «Ik leef alleen voor de zon/ en we zijn elkaars schaduw.» En die eerste regels blijken eveneens ineens in harmonie met de laatste regels: «(fall out)/ (exit).»
De holle woorden van de uitgever krijgen vorm: «Ontheemdheid, emigratie, de rusteloze zoektocht naar geborgenheid, en onvermijdelijk, de dood spelen opnieuw een grote rol in deze overrompelende, grootstedelijke poëzie.»
Ontheemdheid (lijk, lichaam), emigratie (schepper, mens), rusteloze zoektocht (patience), geborgenheid (winnen van zichzelf), de dood (verloren). Dat ene gedicht maakt alles duidelijk. Eindelijk kunnen we zelf kleien met Van Duijnhovens poëzie. «had god een keuze/ bij de schepping/ of deed hij slechts alsof// zoals wij die altijd/ bluffen altijd leren/ door de leugens, (…)» Of het gedicht Berend Bot (meteen hoor je het liedje) met de regels: «begraven is verdrinken/ aan land/ cremeren is verzengen/ in lucht», en dat eindigt met: «uitvaren is de tocht maken van Berend Bot/ de zeeman die bodem zocht/ en ongezien in wat hij vond/ verdronk.»
Wéér dat patience spelen en alleen winnen van jezelf, wat misschien verlies is en steeds weer opnieuw de kaarten schudden. Schipper, mag ik overvaren…
Steeds weer een test. Een bloedtest. Wie en wat ben je eigenlijk? Ben je gezond of ben je ziek? Wat is het verschil? «Each man kills…»
We lezen de bundel nog eens als een cd die op repeat staat. Eerst weer de voorkant bekijken: het begin van een mens, zonder ogen, zonder neus, zonder mond, maar wel met een oor, gek genoeg. Dan alle gedichten nog eens snel.
Menno Wigman noemt, achter op de bundel, Van Duijnhoven «misschien wel de enige ware dubbelganger van deze tijd». Dubbelganger van deze tijd… Nee, dat klopt niet bij deze bundel. Hij stelt zich meer op als de dokter van deze samenleving. De patiënt kan hem niet zo veel schelen, hij wil weten wat er met hem is. Kom, we nemen een bloedtest af. Zo lees ik ook het moeizame essay aan het eind dat wat mij betreft weggelaten had mogen worden dat handelt over bloed. Het is de dokter die protserig zijn diploma in zijn spreekkamer heeft hangen, terwijl ik hem liever wil beoordelen op zijn anamnese.
Van Duijnhoven wil meer met zijn poëzie. Er spreekt een merkwaardig soort angst uit deze bundel. Angst niet begrepen te worden, omdat hij zelf de resultaten van zijn test niet goed kan interpreteren. Daarom dat essay, daarom die cd er ook nog bij geplakt.
Is het zo? Ja! Schipper mag ik overvaren? Ja of nee? Moet ik dan een cent betalen? Ja of nee?
Berend Botje Van Duijnhoven ging uit varen. Wat deed Berend Botje ook weer? Hij ging uit varen met zijn scheepje naar Zuid-Laren. Hij ging niet links, hij ging niet rechts, hij ging naar Amerika. De emigrant. Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, waar is Berend Botje gebleven? Dood waarschijnlijk. «(fall out)/ (exit.)» Om vervolgens, nadat het kaartenhuis is ingestort, weer het pak kaarten te schudden. Da capo (al fine).
Het is poëzie die misschien niet je hart raakt dat wil Serge van Duijnhoven ook niet. Hij wil je bloedvaten pakken. Hij wil in je bloed gaan zitten.
Serge van Duijnhoven
Bloedtest
Uitg. De Bezige Bij, 104 blz., € 19,50