
Even hangt er een verpletterende stilte in de Zwolse rechtszaal. Dan stort de veertienjarige Davy zich snikkend in de armen van zijn moeder. Hij wordt door twee potige parketwachten weggeleid. In de deuropening draait hij zich nog een keer om: ‘Doei mam…! Doei mam…!’ De aanwezigen vechten tegen de tranen. De voogd. De advocaat. Moeder natuurlijk. Maar ook de rechter die Davy (niet zijn echte naam) zojuist heeft ‘veroordeeld’ tot zes maanden in de zogeheten gesloten jeugdzorg blijft niet onberoerd. Zes maanden. Voor zijn eigen bestwil, zo is de vaste overtuiging van betrokkenen. ‘En aan de wettelijke criteria is voldaan’, aldus de rechter.
Over de benodigde duur van de maatregel, het zwaarste middel dat Jeugdzorg heeft, verschillen de meningen. Maar dát Davy tegen zichzelf en verkeerde vrienden beschermd moet worden en dát hij behandeld moet worden om verder afglijden richting gevangenis te voorkomen, daarover is iedereen het eens. Zelfs Davy. ‘Maar zes maanden? Noemen jullie dat tijdelijk! Het is veel te lang’, vindt de puber.
‘Ik doe dit werk nu al een jaar of twaalf’, rekent kinderrechter Astrid Smedes (50) na de zitting voor. ‘Maar elke keer komt het nog knetterhard binnen, ook bij mezelf. Dit besluit, de deur echt op slot draaien voor een kind, is zó ingrijpend, zó afschuwelijk… Juist daarom mag een ouder of een voogd hier nooit zelf over beslissen en moet het via de rechtbank.’
Zittingen bij de kinderrechter vinden normaliter altijd plaats achter gesloten deuren. Onder de voorwaarde van absolute anonimisering mag ik meekijken. Om te zien welke afwegingen er worden gemaakt, hoe zo’n vergaand besluit tot stand komt. Dan komt dus aan het licht dat Davy geen lieverdje is. De ‘Pietje Bell van Zwolle’ noemen politiemensen hem bijna liefkozend. Een lange geschiedenis van oplopende vergrijpen. Ouders die hem niet in het gareel kunnen houden. Een ouder familielid dat hem meeneemt op dievenpad. Maar ook: adhd, hyperactiviteit, slechte impulsbeheersing en een slecht ontwikkelde gewetensfunctie. En niet het vermogen om verkeerde vrienden af te poeieren.
Jeugdzorg ging over tot ondertoezichtstelling. Davy belandde in een min of meer gesloten inrichting, daar ging het steeds beter. Maar terug naar een open inrichting liep Davy zeven keer weg in één maand. Hij slikte zijn medicijnen niet en het spel begon van voren af aan. Als klap op de vuurpijl waren er signalen dat hij werd ingepalmd door een landelijke criminele motorbende. Al met al zag gezinsvoogd Nicole Eggens geen andere uitweg dan de rechter te vragen om een half jaar gesloten opname, ‘zodat hij behandeld kan worden en leert om voortaan de goede keuzes te maken’.
Keuzes maken. Als er iets is wat een week meekijken bij Bureau Jeugdzorg (bjz) in Overijssel typeert, is het dat wel. Dilemma’s. Wikken en wegen. De (gezins)voogd als jongleur, zo heet het handboek voor het voogdijwerk dan ook. ‘Continu kijken: hoe ernstig is dit, hoe pakken we dit aan? Het onderbuikgevoel dat er iets niet klopt, mag niet de overhand krijgen, je moet telkens weer een nuchtere, feitelijke afweging maken. Dat is moeilijk’, zegt Marianne Lindeboom (49), praktijkleider in opleiding.
Die dilemma’s beginnen al aan de voorkant, bij de afdeling Centrale Aanmelding van Bureau Jeugdzorg Overijssel in Zwolle. Alles komt daar binnen: vragen om vrijwillige hulp of advies, meldingen van kindermishandeling, zorgmeldingen van de politie. ‘Wij proberen zo objectief mogelijk alles af te pellen en te kijken waar het heen moet’, vertellen de medewerksters. Kan vrijwillige hulp hier volstaan, of moet er drang of dwang worden uitgeoefend? Erkennen de ouders zelf dat er een probleem is? En wie pakt de zaak op? Het Crisis Interventie Team? Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (amk)? Of de reguliere hulpverlening? Hier klinkt het deze week voor het eerst – maar niet voor het laatst: vechtscheidingen. Héél veel vechtscheidingen. Ouders die elkaar over en weer zwart maken. En of Jeugdzorg het maar even wil oplossen en wil beslissen waar het kind moet wonen.
In een aparte vergadering worden eerst de ‘zorgmeldingen’ van de politie doorgenomen: zo’n zeventig procent van alle zorgmeldingen. Agenten die stuiten op een kind in problemen, moeten dat – net als andere hulpverleners of professionals – doorgeven aan Jeugdzorg. Het is rijp en groen door elkaar, blijkt deze ochtend. Een vader die het huis van zijn ex is binnengedrongen. Een negenjarig jongetje dat agressief werd na betrapt te zijn op winkeldiefstal. Een zesjarig jochie, moeder suïcidaal en alcoholiste. Ze weet nog niet dat Jeugdzorg is ingeseind. Als ze het verneemt, kan dat haar het laatste zetje geven. Maar zonder haar toestemming mogen andere instanties niet worden geraadpleegd. Toch maar bellen dus, wordt later besloten. Of neem dat dertienjarige meisje dat zelf de politie belde omdat haar verwarde, suïcidale moeder weer met een mes op zak de deur was uitgelopen. ‘Wat is wijsheid?’ vraagt medewerkster Karin Wielandt (52) zich hardop af. ‘Langsgaan? De ouders bellen?’
Als een snelle eerste schifting niet lukt, gaat de zaak een treetje hoger, naar het Besluiten Overleg Centrale Aanmelding. Zoals die kwestie van dat nog ongeboren kind. De islamitische, minderjarige vader is zelf bij Jeugdzorg elders in het land al bekend. Hij wil het kind niet en heeft de moeder al eens mishandeld. De politie vreest ‘eergerelateerd geweld’, maar die informatie is off the record, en mag eigenlijk niet worden gebruikt. De moeder is gevlucht, maar wil geen hulp van Jeugdzorg. ‘Hoe dan ook, we kunnen niet gaan zitten wachten tot moeder opnieuw lens geslagen wordt’, stelt een van de aanwezigen. Maar wat dan wel? En zo staan er deze dag nog twee ‘ongeboren kinderen’ op de agenda, onder meer van een zwakbegaafd ouderpaar. Kinderen die misschien nog vóór de geboorte al onder toezicht worden gesteld.
Buiten de vergaderingen om lopen de ‘werkers’ voortdurend binnen bij hun leidinggevenden om te sparren over het zoveelste dilemma. Dit bijvoorbeeld: een huishoudhulp vindt spermavlekken in het bed van een alleenstaande, drankzuchtige vader. De vrees leeft dat hij zijn vierjarige dochter misbruikt. Volgens pa komen de vlekken omdat zijn dochtertje Yogidrink morst als ze bij hem slaapt. De informatie van de schoonmaakster kan niet rechtstreeks worden gebruikt, ze wil per se anoniem blijven. ‘Dat komt zó vaak voor’, verzucht praktijkleider Marianne Lindeboom: ‘Mensen willen hun zorgen kwijt, maar wél anoniem. Dat is voor ons vervelend, want de ouders blijven dan hangen op de vraag: wie heeft me dit geflikt?’
Ander geval: zevenjarig jongetje van gescheiden ouders dreigt moeder ‘dood te steken, kutwijf!’, maar ‘als ik naar papa moet steek ik hem dood’. Beide ouders beschuldigen elkaar van kindermishandeling, moeder heeft het ouderlijk gezag. ‘Kinderen uit huis plaatsen naar een neutrale plek?’ peinst Lindeboom met haar collega. De uitkomst later die week: één kind naar de vader, één naar de moeder, die vervolgens naar de rechter stapt om het eerste aan te vechten.

Afwegingen, de hele week door. ‘Het is de kern van ons vak’, zegt Job van Dijkhuizen (52), praktijkleider van het amk. ‘We nemen voortdurend beslissingen die soms erg ingrijpen in het leven van een kind. Wat weten we over het kind? Weten we genoeg? Moet Jeugdzorg zich hier wel mee bemoeien? Zijn wij het aangewezen orgaan? Niks doen is ook een besluit. En de ellende is: je weet soms pas jaren later of je de juiste beslissing hebt genomen.’
Het steekt menig Jeugdzorg-medewerker, zo blijkt: wat ze ook beslissen, kritiek ligt voortdurend op de loer. ‘Als we niks doen, krijgen we daarover verwijten. Als we wel wat doen, horen we: waar bemoeien jullie je mee? En bij elk besluit is de vraag: wat is goed genoeg? ‘Neem een moeder in de prostitutie, maar het kind gaat wel netjes naar school, heeft goed te eten en is voldoende gekleed’, zo schetst Clemens Schaap (39) van het Crisis Interventie Team. Hij heeft het over ‘wikmomenten’, over checken bij andere hulpverleners, bij school, bij de politie. Lastig is het als alles ‘vaag en ongrijpbaar blijft’. Of als de ouders ontkennen dat er een probleem is. ‘Wij doen niet aan waarheidsvinding zoals Justitie dat doet. De waarheid is voor Jeugdzorg niet makkelijk te achterhalen en de meningen zijn verdeeld hoe ver Jeugdzorg daarin moet gaan.’
Leidraad is telkens: is het kind veilig? ‘En niet alleen in fysieke zin. Is er sprake van mentale mishandeling? Verwaarlozing? Is het huis té smerig?’ aldus Schaap. Hij laat een geplastificeerde checklist zien. ‘Is het kind getuige van seks of seksueel geweld tussen de ouders of andere volwassenen?’ is een van de vragen. ‘Is er sprake van een affectieve band tussen ouder(s) en kind?’ een andere.
In een spreekkamertje gaat stagiair Dieuwertje Hammer (26) ’s middags aan tafel met een zeventienjarige jongen van Afrikaanse afkomst. In 2007 gevlucht uit een oorlogsgebied, mogelijk getraumatiseerd, en sinds enkele weken zelf vader. De moeder, inmiddels zijn ex, is zestien. De jongen is bij de jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg beland wegens een zware mishandeling met ernstig letsel. ‘Dat akkefietje in de zomer’, in zijn woorden. De schadevergoeding aan het slachtoffer kan hij niet betalen, ‘een baantje vinden lukt niet, maar als jullie willen dat ik ga jatten dan doe ik dat wel hoor!’ stelt hij uitdagend. Op school wordt hij bewust tegengewerkt, is zijn stellige overtuiging, en met ‘die bullshitgesprekken daar’ heeft hij het wel gehad.
Als de jongen is vertrokken, peinst Hammer hardop hoe ze dit moet aanpakken. ‘Hij heeft voortdurend smoesjes, de hele wereld is tegen hem.’ Ze gaat morgen nog maar eens op school praten, met de zorgcoördinator, de mentor, de stagebegeleider, de praktijkbegeleider en het schoolmaatschappelijk werk. De school maakt zich ‘ernstige zorgen’, maar wil niet dat Jeugdzorg dit vertelt aan de jongen – en dus kan ook die informatie niet worden gebruikt. De politie heeft hem recent meermaals opgepakt, maar Jeugdzorg krijgt niet boven water waarom.
Niet dat er geen informatie is over jongens als deze. Het standaardonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, nodig voor een advies aan de rechtbank, telt 118 vragen over elf ‘levensdomeinen’. De vragenlijst leest als een lesboek van de sociale academie in de jaren zeventig: ‘Inschatting sociale situaties en keuze van gedrag?’ Antwoord A: ‘Kan de meest geschikte tijd en plaats kiezen voor het gebruik van de meest adequate prosociale vaardigheid’. Het wollige jargon klinkt deze week wel vaker in de door veel maatschappelijk werkers bevolkte burelen. Bijvoorbeeld tijdens de ‘Leerwerkbijeenkomst’ over de methodiek verve (‘Veiligheid en regie voor elk’), die kort gezegd het eigen netwerk van de betrokkene centraal stelt: ‘Het is gelukt om haar te positioneren in de regie.’
Gezinsvoogden Saskia Postel (36) en Nicolet Antonissen (39) lichten het basisidee achter verve toe. Centraal staan de Eigen Kracht Conferenties waarbij familie, vrienden en andere betrokkenen zelf met oplossingen mogen komen. ‘Uitgaan van wat er goed gaat, niet van wat er fout gaat.’ Postel: ‘Wij stellen het doel, bijvoorbeeld: de mishandeling moet stoppen. Hoe het gezin dat voor elkaar krijgt, is aan henzelf.’ Máár, zegt hun praktijkleider Ron van Elven (57): ‘Ook al geef je de regie aan het gezin zelf, je moet het blijven volgen. Ze kunnen weer uitglijden. Anderzijds mogen ouders niet wegduiken en zeggen: overheid, los het maar op. Jeugdzorg heeft niet het patent op de veiligheid van het kind.’ Het is een samenspel tussen Jeugdzorg, huisarts, maatschappelijk werk, school en het gezin, zo is tegenwoordig de filosofie. ‘Ons werk is ingrijpen enerzijds, begeleiden anderzijds. En wat je precies doet, is elke keer een kwestie van fine tunen’, vat Van Elven het samen.

Alsof het werk zo al niet ingewikkeld genoeg is, staat Jeugdzorg voor een enorme verandering: per 1 januari 2015 is niet langer de provincie verantwoordelijk maar de gemeente. De zorgen over hoe deze transitie gaat uitpakken, zijn immens. ‘Jeugdzorg is wél een vak, met specifieke deskundigheid. Kun je die in elke gemeente organiseren?’ vraagt algemeen directeur Martin Dirksen (59) zich af. ‘Als we zo’n structuur voor de algemene gezondheidszorg zouden bedenken, zou iedereen ons voor gek verklaren. Je kunt niet in elke gemeente hartoperaties laten uitvoeren, sommige dingen moet je in grotere verbanden regelen. En er is geen wethouder die zou zeggen: er kunnen wel wat minder hartoperaties worden uitgevoerd.’ Toch is dat precies wat er in de jeugdzorg gaat gebeuren, wil Dirksen maar zeggen. Zijn regiomanager Willem van Beek (55) valt hem bij: ‘Jeugdzorg moet niet als voetbal worden: iets waar iedereen verstand van denkt te hebben. Ik heb wethouders gesproken die dachten dat Jeugdzorg een soort Centrum voor Jeugd en Gezin is, waar je binnenloopt, een kopje koffie krijgt plus een adviesje, en na afloop stuurt het gezin een kaartje: “Bedankt voor de fijne hulp!” Als wij ze hebben bijgepraat over wat het werkelijk behelst zeggen ze: oei, jeugdzorg is helemaal niet zo leuk.’ De bezorgdheid leeft breed. Anneke Haarsma, lid van de raad van toezicht van BJZ Overijssel, zegt het in een vergadering met de cliëntenraad zo: ‘Het gemiddelde raadslid heeft vaak geen benul van wat dit werk inhoudt. Maar de zachte sector maakt binnenkort wel driekwart van de totale begroting van een gemeente uit.’
Het gebrek aan deskundigheid op lokaal niveau zal paradoxaal genoeg leiden tot sneller ingrijpen en méér jeugdbeschermingsmaatregelen, voorspelt Hans Lomans, bestuurder van BJZ Gelderland eerder die week tijdens een overleg met collega-bestuurders in Zwolle. ‘De neiging zal zijn: better safe than sorry.’ Anderen vrezen het tegenovergestelde: ‘Ik ben bang dat gemeenten te lang doormodderen als doorpakken juist nodig is. Maar misschien zijn wij wel te gefocust op ingrijpen’, zegt Ron van Elven.
Martin Sitalsing, bestuurder van BJZ Groningen en voormalig politiecommissaris, zegt tijdens het bestuurdersoverleg: ‘Toen er steeds meer cameratoezicht kwam, ging de politie steeds meer incidenten zien, waardoor er ook meer inzet nodig was. Ik vrees dat dit in de lokaal georganiseerde jeugdzorg ook gaat gebeuren.’ Oftewel: nóg meer werk, terwijl de budgetten krimpen. En dat, vertelt menig Jeugdzorg-werker, terwijl er nu al meldingen binnenkomen waarvan ze denken: ‘Wat moeten wíj hiermee? Wat verwacht je nu eigenlijk van ons?’
Jeugdzorg is bepaald niet de enige instantie die zich bekommert om kinderen in probleemgezinnen. En de samenwerking tussen de verschillende hulpverleners en instanties valt best nog te verbeteren, erkent menig Jeugdzorg-werker in Overijssel. ‘Er wordt soms veel gepraat en gepapegaaid, maar als je vraagt: wie is er voor het laatst bij dat gezin op bezoek geweest, is het stil’, zegt gezinsvoogd Jeroen van Duijn (36).
‘Ik zou zó graag willen dat alle partijen aan één tafel zitten. Nu komt er meestal pas overleg als de zaken langs elkaar heen gaan lopen’, zegt ook gezinsvoogd Marloes Bos (26). ‘We hollen vaak achter de feiten aan, steeds moet ik allerlei instanties aan de jas trekken. Vandaag nog: belt een moeder me op dat haar zoon van de leerplichtambtenaar naar Bureau Halt moet. Ik als gezinsvoogd weet van niks.’ En dat terwijl alles, echt álles op papier wordt vastgelegd. ‘De soms zeer ingrijpende keuzes moeten achteraf kunnen worden verantwoord’, luidt de motivatie. Maar soms lijken nut en noodzaak van al dat schrijfwerk ver te zoeken. Jeugdreclasseerder Sharlon Calmez (41): ‘Het middel wordt soms belangrijker dan het doel. We worden afgerekend op de doorlooptijden. Ik móet een plan van aanpak leveren binnen zes weken, ook als de ouders ziek zijn of een kind niet op de gesprekken komt opdagen. Desnoods dus een halfbakken plan. Dat vind ik wel triest.’
Veel papierwerk is ook dubbel: ‘In elk rapport moet alles helemaal opnieuw worden ingevuld. Geboortedatum, bsn-nummer, ziekenfondsnummer, de hele mikmak’, zegt Esther van Egmond (44) van het Centrum voor Jeugd en Gezin in Kampen. En de Deventer gezinsvoogd Saskia Postel: ‘Het gaat soms van onze afdeling toegang naar het amk, dan naar de Raad voor de Kinderbescherming, dan naar de kinderrechter en dan naar de gezinsvoogd. Maak nu eens één plan, één dossier dat meeverhuist met het kind.’
op een zonnige midweekse middag gaat gezinsvoogd Marloes Bos op pad met een dertigjarige moeder die haar uithuisgeplaatste dochtertje gaat bezoeken. Het kind woont tijdelijk in een pleeggezin op een boerderij, diep verscholen op het Overijsselse platteland. Als moeder het erf op komt, rent het meisje haar tegemoet. De ‘gezinssituatie’ is niet bepaald florissant. Moeder heeft twee kinderen bij twee vaders, van beiden is ze gescheiden. De mannen zitten in het drugsmilieu, de moeder is zelf verslaafd. Een van de vaders is door drugscriminelen ‘van boven tot onder door het huis geslagen’, onder de ogen van de kinderen. Moeder heeft er uiteindelijk wel begrip voor dat de kinderen uit huis zijn geplaatst. ‘Natuurlijk was ik eerst boos, het is het ergste wat er is als je kind je wordt ontnomen. Maar ik snap nu: ze doen het niet zomaar. En ik heb wel respect gekregen voor de manier waarop ze ons helpen.’ Vandaag gaan moeder en dochtertje onder begeleiding een uurtje naar de speeltuin. Ze drinken een chocomel en babbelen over ditjes en datjes. Na anderhalf uur is het weer tijd voor afscheid. Het kind klemt zich om moeders hals: ‘Ik wil naar huis, samen!’ Moeder huilt. ‘Het kan nu nog niet meisje.’ En ze rijdt met de gezinsvoogd het boerenerf weer af.
Werken bij Jeugdzorg is schipperen van gezinsdrama naar gezinsdrama. In een huiskamer ergens in de provincie bespreekt een vrouw van middelbare leeftijd, ook al weer in tranen, haar situatie met gezinsvoogd Jeroen van Duijn. Haar veertienjarige dochter is onhandelbaar: ‘Ze scheldt me uit voor mongool en dat ik de teringtyfuskanker kan krijgen.’ Moeder heeft schulden. Na ernstige mishandeling door haar ex heeft ze in een blijf-van-mijn-lijfhuis elders in Nederland gewoond. Volgens deskundigen lijdt ze aan angststoornissen en autisme, volgens de moeder zelf ‘kloppen die rapporten niet’. Jeugdzorg wil de oudste dochter uit huis plaatsen, moeder wil dat later in de week aanvechten bij de rechtbank. ‘Want het is geen oplossing. Wat moet je als ouder als het kind zelf niet meewerkt?’ Bovendien: de uithuisplaatsing kost haar 136 euro per maand aan ouderbijdrage en ze is bang dat ze dan de huur niet meer kan opbrengen en uit haar huis wordt gezet.
Bij een volgend huisbezoek zet Van Duijn zijn pet van ‘generalist’ op, zoals het officieel heet. Nu is hij geen gezinsvoogd, maar maatschappelijk werker. De cliënt: een 27-jarige moeder in een troosteloze galerijflat. Afbladderend behang. Een doordringende geur in de hele woning. De moeder is flink gezet, op haar lichaam tatoeages. Een driejarig zoontje speelt in de woonkamer, een iets ouder jongetje is op school. Moeder heeft ruzie met haar zus. Het oudste kind is nu voortdurend bang dat hij ‘door tante bij mama wordt weggehaald’. Maar, bezweert moeder, ‘Jeugdzorg moet maar eens bij mijn zus gaan kijken! Het loopt uit de hand daar.’ Van Duijn houdt de boot af: ‘Als je echt zorgelijke signalen hebt, kun je het amk bellen.’ Hij wil voorkomen dat hij voor allerlei karretjes wordt gespannen, legt hij later uit. ‘Bovendien kun je niet alles tegelijk op je bordje nemen.’
Want werk komt er voldoende op de Jeugdzorg-werkers af. Elke dag opnieuw, nieuwe ontwikkelingen, crisis hier, escalatie daar. Jeugdreclasseringswerker Sander Brinkhuis (47) loopt voor overleg binnen bij zijn praktijkleider Kor Wachtmeester (55). Crisis rond een veertienjarig Afrikaans meisje. Ze woonde bij oma, ging daarna naar een tante. Haar moeder is psychiatrisch patiënt en met de noorderzon vertrokken, haar vader woont in Engeland. Het meisje zelf gaat om met meiden die blowen, drinken, stelen, seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen en geld zouden hebben aangenomen van een oudere man. Haar zus heeft haar al eens met een schaar gestoken. Zojuist heeft tante gebeld dat het kind niet meer te handhaven is. Oma wil haar ook niet meer in huis. Hoe verder? Brinkhuis: ‘Ik moet er maar eens effe op af.’
Een psychologisch rapport over het meisje ligt bij de Jeugd-GGZ, maar Jeugdzorg heeft het nog niet mogen inzien. ‘Tja, de wet- en regelgeving in Nederland, hè’, zucht Brinkhuis. Wat eventueel wel mag: oma vraagt het rapport op en geeft het aan Jeugdzorg. ‘Van de zotte’, zegt Wachtmeester. Hij pakt een ‘Privacywijzer’ van zijn prikbord, een waanzinnig doolhof van keuzes. De voorkant (‘Wie verzoekt om inzage in dossiergegevens?’) telt 37 hokjes en 31 pijltjes. De achterkant (‘Verstrekking van de gegevens van een cliënt aan een ander dan de cliënt’) bestaat uit 38 keuzemogelijkheden. In dit labyrint zoekt Jeugdzorg dagelijks haar weg. Directeur Martin Dirksen zucht: ‘Jeugdzorg is problemen, ellende, maar géén duidelijke handicap of ziekte. En we kunnen tegen niemand zeggen: jij hoort hier niet, jij hebt geen hulp nodig.’
Neem nou de zorgmelding over een zestienjarig meisje dat ’s ochtends is binnengekomen via de politie. Het leest als het verhaal van een hedendaagse Assepoester. ‘Vanaf haar zevende à achtste jaar is ze geregeld mishandeld en uitgescholden door haar moeder. Ze moet het hele huis schoonmaken, eten koken en voor haar jongere zusje zorgen. Haar zusje wordt door haar moeder behandeld als een prinses.’ Het betreffende meisje is weggelopen.
Weglopen doet ook Davy, de ‘Pietje Bell van Zwolle’. Een dag na de emotionele rechtbankzitting waar besloten is dat hij zes maanden naar de gesloten jeugdzorg moet, komt het bericht: Davy is er wéér vandoor.
Beeld: (1) Gezinsvoogd Jeroen van Duijn belt aan voor een huisbezoek. (2) Van Duijn bij een 27-jarige moeder en haar zoontje. Haar andere kind is bang dat het thuis wordt weggehaald, vertelt moeder. (3) Gezinsvoogd Jeroen van Duijn bespreekt met een moeder de dreigende uithuisplaatsing van haar dochter. ‘Het is geen oplossing’, zegt de moeder. ‘Wat moet je als ouder als het kind zelf niet meewerkt?’