Jón Kalman Stefánsson in Venetië, 2019 © Stefano Mazzola / Awakening / Getty Images

Op de dag van de begrafenis van zijn moeder krijgt hij tinnen soldaatjes. Een stuk of tien à vijftien donkergroene in een kleine zak: dat zijn de Duitsers. En in een doos lichtbruine, de Britten. Hij is zeven jaar oud en de soldaatjes leiden hem af van zijn verdriet. Ze kennen de naam van zijn moeder net zo goed als die van hun geweren. Ze zijn klein en hebben weinig slaap nodig; meestal vallen ze pas tegen de ochtend in slaap, tegen de tijd dat de bergen de nacht loslaten en in het ochtendlicht blauw worden. Ze helpen hem met zijn huiswerk en ze dromen net zo veel als hij, maar dan wel droompjes die hun hoofd niet bedreigen.

En zijn hoofd wordt maar al te vaak bezet door het verdriet. Hele dagen zit hij met zijn vader op de rode bank die zijn moeder ooit heeft gekocht en luistert hij naar haar voetstappen die niet meer te horen zijn, staart naar de schoenen die op haar voeten wachten en kijkt naar de trui die op haar armen wacht – ‘en ik vraag: Wanneer komt ze terug, niet twee keer, maar tien keer tien keer, en telkens als ik het vraag schrikt papa op als door een speld gestoken’.

Jón Kalman Stefánsson weet in Het geknetter in de sterren het kinderverdriet schrijnend te vangen. Bijvoorbeeld als hij de jongen ’s ochtends als hij naar school loopt met zijn rechterhand laat tasten naar de linker van zijn moeder. Maar die is diep in de grond begraven, beseft hij, om meteen daarna te bedenken dat het ongemakkelijk moet zijn om in een kist te liggen, waarin het donker is, en zo nauw dat ze niet overeind kan zitten en haar gymnastiekoefeningen niet kan doen. Hopelijk heeft ze het onder de grond niet te koud, haar windjack hangt nog in de kast.

Het magische denken van de jongen wordt weerspiegeld in de tinnen soldaatjes die levende personages lijken te zijn en in de poëtische stijl van de roman, waarin de dagen ‘dikke, zwarte naaktslakken’ zijn en ‘de grauwe knuist van de namiddag’ door het raam van de woonkamer glipt en ‘voetstappen over de vloer strooit’. Magisch is ook de komst van een vrouw, die op een ochtend opeens uit de slaapkamer van zijn vader komt – ‘ze moet bij papa in de kamer zijn gekomen op een moment tussen het slapengaan van de tinnen soldaatjes en mijn wakker-worden, daarom koesterden we geen achterdocht, daarom sloeg ze in als een bliksemschicht, daarom dachten we misschien wel dat ze een kwade geest of trolvrouw was’.

Later hoort hij wat de naam voor de vrouw is, een duistere en behekste naam die opstijgt uit de holen van sprookjes: stiefmoeder. Het is ook wat de jongens die in dezelfde flat als hij wonen zeggen: ‘Een stiefmoeder. Je kunt het wel vergeten, ze eet je op, ze laat je achter in het bos, ze verkoopt je, ze mishandelt je. Je kunt het wel vergeten.’

‘Een stiefmoeder. Je kunt het wel vergeten, ze eet je op’

De IJslander Jón Kalman Stefánsson (1963) behoort tot de grote Europese schrijvers van deze tijd en wordt gezien als een waardige opvolger van de IJslandse Nobelprijswinnaar Halldór Laxness; hij geldt zelf ook al jaren als kanshebber voor de grootste literaire prijs. Het geknetter in de sterren komt uit 2003 en werd vorig jaar pas in het Nederlands gepubliceerd, nadat een tiental romans al eerder in vertaling was verschenen. Veelal gaat het daarin om verlies, om het verstrijken van de tijd, om de overweldigende kracht van de IJslandse natuur, en steeds weer is er die virtuoze stijl, prachtig in het Nederlands overgebracht door Marcel Otten.

Ook in Het geknetter in de sterren gaat het over de tijd die wat wij kennen laat oplossen, waarin mensen bestaan en worden uitgewist. Zeker gewone mensen verschijnen en verdwijnen; de sporen die ze nalaten zijn hooguit in hun nageslacht te vinden. Want mensen zijn, als je ze afzet tegen de eeuwige gletsjers in IJsland, eendagsvliegen. ‘De bergen hebben er geen benul van welke eeuw het is’, heet het in de roman. Het is vast ook daarom dat Jón Kalman Stefánsson niet alleen schrijft over een jongen die zijn moeder verliest, maar ook over de generaties die voor haar komen, over de levens van zijn overgrootouders en grootouders, over 150 jaar, voordat er niets meer is dat aan hen herinnert.

Zo vormt Het geknetter in de sterren, toch een roman van bescheiden omvang, een weemoedige familiesaga in een notendop. De passages over de moederloze jongen worden doorsneden met verhalen over zijn kleurrijke overgrootouders en grootouders en de prille liefdesgeschiedenis van zijn ouders. Vooral zijn overgrootvader is een portret: een man die niet geschapen is voor een evenwichtig leven, eens in de zoveel tijd neemt de alcoholische roes het over en verdwijnt hij in vreemde huizen in de armen van vreemde vrouwen. Zijn overgrootmoeder blijft niettemin bij hem, misschien omdat de hartstocht toen ze elkaar ontmoetten zo groot was dat de aarde brandde. ‘Ja, er hingen brandplekken aan de hemel en zelfs het beddengoed stond die eerste nacht in brand.’

Europese Literatuurprijs

De Europese Literatuurprijs groeide uit tot een lijst laureaten (en genomineerden) die, als je terugkijkt, leest als een who’s-who van de Europese letteren. Van Julian Barnes tot Sandro Veronesi, van Johan Harstad tot Ali Smith en, vorig jaar, Saša Stanišic voor zijn roman Herkomst.

Niet alleen selecteert de jury op de originaliteit en vertelkracht van de auteur, net zo belangrijk is de bekwaamheid en brille van de Nederlandse vertaler. Beiden worden zodoende bekroond, met tienduizend euro voor de schrijver en vijfduizend voor de vertaler. De prijsuitreiking zal dit jaar op 5 november plaatsvinden op het Crossing Border Festival in Den Haag.

Lees in De Groene besprekingen van alle vijf de genomineerde romans van dit jaar.