
Ongeduld, dat is het gevoel waarmee De Amsterdammer in 1877 wordt opgericht. Amsterdam is net aan het ontwaken uit een langdurige winterslaap. De stad telt nog geen driehonderdduizend inwoners, maar de economische bedrijvigheid neemt toe en mensen van elders beginnen zich in de hoofdstad te vestigen. Voorzichtig worden er huizen gebouwd buiten de roemruchte grachtengordel, de aanleg van het Vondelpark is voltooid, het stationseiland, waar het markante Centraal Station moet verrijzen, is aangeplempt en de eerste paal van het Rijksmuseum gaat in de grond. De bouwtekeningen van het Stedelijk Museum, het Concertgebouw, het Tropenmuseum en de Stadsschouwburg liggen klaar, maar het grote werk moet nog beginnen.
Er is honger naar vooruitgang en dynamiek, maar het gaat nog met horten en stoten. Hetzelfde geldt voor De Amsterdammer, die de dynamische ondertitel Weekblad voor Handel, Industrie en Kunst meekrijgt, en is opgericht door twee hbs-leraren die zich net als nieuwkomers vanuit Goes in Amsterdam hebben gevestigd. Zij willen dat de hoofdstad weer het bloeiende centrum van het land wordt, maar zelf een bloeiend weekblad op de markt brengen, dat lukt ze niet. De dynamiek komt pas als Johannes de Koo een jaar later hoofdredacteur wordt – wat hij dertig jaar zou blijven.
Hij maakt van De Amsterdammer – het adjectief ‘groene’ wordt pas in 1925 aan de titel toegevoegd, vanwege het groene omslag – een podium voor radicale liberalen die het zelfgenoegzame politieke, maatschappelijke en culturele establishment aanvallen. En ongeduld heeft De Koo, vooral over Nederland, dat eindelijk eens wakker moet worden en meegaan in de eisen van de moderne tijd. Een greep uit de eisen: algemeen kiesrecht, ook voor vrouwen, goed onderwijs voor iedereen, verbetering van het lot van de arbeidersklasse, aanpak van de verkrotting van veel huurhuizen, meer rechten voor de ‘inlanders’ in de koloniën. Het is allemaal na te lezen in Geestdrift met verstand, de vuistdikke geschiedenis die Rob Hartmans over De Groene Amsterdammer publiceerde.
Ongeduld past bij de overgangstijd die de jaren zeventig van de negentiende eeuw vormen. Zoals Remieg Aerts in dit lustrumnummer beschrijft gloort er dan vooruitgang, is er zicht op een modernere, betere wereld in de toekomst. Het verlangen naar een mooiere wereld is van begin af aan een constante in de kolommen in dit weekblad en daarvoor moet afgerekend worden met wat er verkeerd is in de wereld zoals die nu is. De pendule slingert in de geschiedenis van De Groene Amsterdammer dan ook heen en weer tussen vergezicht en kritiek, tussen utopie en somberheid over tekortkomingen in het heden.
Schöne Welt, wo bist du? luidt het thema van dit lustrumnummer, naar een regel uit Die Götter Griechenlands uit 1800 van de Duitse dichter Friedrich Schiller. Hij plaatst in dat gedicht de mooie wereld in het verleden, in de tijd van het antieke Griekenland – een nostalgisch verlangen dat ook zo veel opgeld doet in deze tijd en dat, hoe verleidelijk en begrijpelijk ook, au fond conservatief is. Maar de jonge Schiller was ook de dichter van de Sturm und Drang, van het ongeduld en de breuk met de traditie, een sentiment dat eerder bij De Groene past.
In dit nummer staan we stil bij het escapisme en het projecteren van die betere wereld in het verleden, of dat nu het exotische moederland is waaruit je ouders emigreerden of de illusoire wereld van de virtual reality. Maar vooral richten we ons op de denkers en doeners die zich tegen de klippen van somberheid en moedeloosheid op inzetten voor die mooiere wereld in de toekomst. Zoals de journalist Bill McKibben die al dertig jaar onvermoeibaar over de klimaatcrisis schrijft en zich tot actievoerder ontpopte, maar er toch aan vasthoudt dat een goede metafoor even sterk kan werken als een protest. Of zoals de neo-idealisten in Centraal- en Oost-Europa, voor wie de oorlog in Oekraïne de aanzet vormt voor nieuw democratisch elan.
De Groene Amsterdammer schrijft al 145 jaar voor een betere wereld, maar een actieblad is het nooit geweest. Daarvoor is het altijd te liberaal geweest, in de zin dat het nooit is verbonden aan één politieke stroming, de redactie nooit een collectief programma heeft gehad en iedere auteur voor zichzelf heeft mogen (en mag) nadenken. Het blad heeft altijd een intellectuele inslag gehad, waardoor het ongeduld altijd wordt getemperd door reflectie. Maar die inzet voor een mooiere wereld, die blijft.
PS. Dit nummer biedt leesstof voor twee weken. De volgende Groene verschijnt op 11 mei