
Je hebt de IJslandse schrijver Arnaldur Indridason, die een heel stel melancholieke en niet zelden zelfmedelijdende politiespeurders al jarenlang vernuftig aan een touwtje houdt, en in Zweden Jussi Adler-Olsen en Arne Dahl. De Deense serie The Killing (1 en 2) was hier een krankzinnig succes en daarna kreeg je nog The Bridge. Je kunt je wekenlang avond aan avond volledig onderdompelen in de melodramatische wereld van de noordelijke (vaak vrouwelijke) speurder die het opneemt tegen, ja, tegen wat niet. Er bestaat een eigenaardige theorie dat vooral vrouwen aan het genre verslaafd zijn, empirisch bewijs ontbreekt tot nu toe, feit is wel dat bijvoorbeeld ook mijn vrouw geen aflevering wil missen. Ik alleen als er een fijne voetbalwedstrijd op het andere net is. En de boeken uit het genre lees ik vrijwel allemaal.
Waarom schrijf ik zelf niet een reeks rondom een enigszins gemankeerde rechercheur (hij is een jaar of 55, zit op celloles, verzorgt zijn oude schoonvader, heeft een onduidelijke ziekte) die al jaren verliefd is op zijn enigszins afstandelijke chef maar daar niet voor uitkomt? Het is ondertussen slecht weer in Nederland, de onderwereld dringt steeds verder tot de bovenwereld door, de asfaltering van het wegennet neemt groteske vormen aan. Op een dag wordt in een nachtclub et cetera et cetera et cetera. Het moet toch niet al te moeilijk zijn. Keer op keer zet ik een schema op papier, maar dan doemen al weer de clichés op die bovengenoemde schrijvers zoveel beter dan ik tot een voordeel van hun schrijverschap weten uit te bouwen. Bij hen zijn het namelijk geen clichés, bij mij wel. Wanneer zij ze opschrijven, maakt het allemaal niet uit, dan denk je als lezer: hè gelukkig, daar gaan we weer, ik dacht al, waar blijven de losers, de verdrietigen, de vertrapten, de engerds en de corrupten, ik miste ze voordat ze er waren. Kwaad op mezelf worden helpt niet, het heeft allemaal iets met gevoel te maken, met een ander soort schrijfverlangen, niet met beter of slechter schrijven, dat staat hier buiten, met remmingen natuurlijk, dat ook en met een haarfijne neus voor maatschappelijke wanhoop bij de ander. En met hoop op de afloop.
Peter Delpeut onderneemt in Kruisverhoor, zijn tweede roman, een poging om het genre aan te scherpen, ik geloof dat dit de juiste omschrijving is. Hij gaat de bekende politieromangegevens niet uit de weg, ik kreeg zelfs het idee dat hij er doelbewust mee aan het schuiven is gegaan. Morsige rechercheur, vroeger verdacht van moord op, of in ieder geval van betrokkenheid bij de verdwijning van, zijn vriendin, krijgt te maken met een onderzoek naar een babymoord. Zijn oude moeder ligt op sterven, zijn vrouwelijke mederechercheur is heftig aan de drank en doet aan compulsieve seks met wildvreemde mannen. Of zegt ze dat alleen om hem (en mij) te choqueren? Binnen dit kader, waarin ook nog mensensmokkel, incest en verraad een rol spelen (daar kijken we niet van op) zet hij een paar mooie figuren neer die me steeds meer begonnen te interesseren.
Bij Delpeut krijg je het idee dat het hem niet om het verhaal en de afloop gaat, wat gewoonlijk wel de drive van dit genre is, maar meer om het raadsel van de mensen die het allemaal meemaken en hoe ze alles verwerken. In zijn eerste roman, Het vergeten seizoen (2007), ging het om een godsdienstwaanzinnig meisje dat de stigmata vertoont en hoe dat uitwerkt op een pastoor in een kleine parochie ergens in het begin van de vorige eeuw op het platteland. Niet de gebeurtenissen, maar de effecten daarvan op de romanfiguren. Delpeut zet zijn karakters ook nu weer neer in extreme omstandigheden en begint er dan over te peinzen hoe ze zich eruit redden. Hoe kijken ze? Wat denken ze? Wat doen ze? Zie de held van dit boek, de rechercheur Martin Jansen. Hij is wanhopig, morsig, heeft liefdesverdriet, zelfmedelijden is zijn middle name, hij doet steeds het verkeerde, denkt bijvoorbeeld een baby te redden uit een te water geraakte auto, maar het is een pop, wil dat zijn oude moeder snel sterft et cetera et cetera. Dit kennen we allemaal uit het Scandinavische politiegenre van tegenwoordig, de melancholie sleepte me ook nu weer stevig mee, maar Delpeut werkt het allemaal net even preciezer en realistischer uit.
Realisme in literatuur berust uiteraard op een kunstgreep, die van de illusie van realisme, vertel mij wat, maar Delpeut liet me, zoals de beste goochelaars doen, deze truc tijdelijk vergeten. Het was allemaal echt, begon ik te denken, de vaste genre-ingrediënten kregen bij hem iets extra’s mee, een draai, die me er helemaal in deed geloven. Maar hoe kreeg hij dit toch voor elkaar? Waarom lukt het bij hem wel? En bij de prutsers niet? Misschien door zich nergens druk over te maken en aan de slag te gaan en bij iedere zin te denken: ja, dit klopt, hier trappen ze in, hier trap ik als schrijver zelf ook in. En zo liet hij de prachtige zin staan waarmee de morsige rechercheur zijn eerste erotische belevenis met zijn verdwenen geliefde herdenkt. ‘De schonkige botten die door haar huid heen leken te schijnen, waren het begeerlijkste wat hij ooit had gezien.’
Peter Delpeut
Kruisverhoor
Augustus, 201 blz., € 18,95