
Het vinden van schoonheid in een wereld vol vulgariteit – Jeb Gambardella en Llewyn Davis zitten ermee, respectievelijk in het moderne Rome en in Greenwich Village rond begin jaren zestig. Hun onvermogen inspiratie te vinden of te ervaren leidt ertoe dat ze vastzitten in een cyclus van middelmatigheid en lelijkheid. Jeb kan geen roman meer schrijven, Llewyn slaagt er maar niet in door te breken in de folkscene. Ze passen niet in de context van hun eigen leven. En toch, bij Llewyn speelt er iets interessanters. Waar Jeb instinctmatig zowel de huidige tijd als de toekomst de rug toekeert – dat verklaart zijn artistieke impotentie – daar lijkt de mislukking van Llewyn meer gekoppeld aan vernieuwing, misschien zelfs aan het feit dat hij met zijn eigen stijl zijn tijd ver vooruit is.
In Paolo Sorrentino’s La grande bellezza (nu in de bioscoop), een van de beste films van het jaar, maar niet in mijn lijst met de top-vijf van het jaar, is hoofdpersoon Jeb net een van de renaissancistische standbeelden die hij zo bewondert: eeuwig, prachtig, overweldigend. Maar ook: bevroren in de tijd. En geen mens kan zo leven. Daartegenover staat Llewyn in Inside Llewyn Davis, nummer drie op mijn lijst. Een man die ondanks zijn fabelachtige talent faalt, als folkmuzikant, als mens, maar die uiteindelijk juist door zijn dwarse karakter aansluiting vindt bij de nieuwe tijd. Wanneer hij niet meer dieper kan zinken fluit hij in een dronken bui een folkzangeres in het beroemde Gaslight Café in Greenwich Village uit. Hij beledigt haar, maar eigenlijk walgt hij van zichzelf, van die folkmuziek die zo simpel en oppervlakkig is, zonder ziel, net als zijn eigen, mislukte leven. Maar juist op dit moment, vlak voordat de boerse echtgenoot van de vrouw hem in een steegje neerslaat en toesnauwt dat hij deze cesspool van een stad mag hebben, komt er een andere zanger op het podium, een jongeman met woest haar en een sikje, die folk zingt zoals niemand dat ooit eerder heeft gedaan. Niemand behalve Llewyn. Deze jonge man verandert niet alleen een muziekstijl, zijn optreden luidt een nieuwe tijd in, de culturele revolutie van de jaren zestig en zeventig. Een jongeman die precies drie jaar later het album The Times They Are a-Changing uitbrengt. Hier eindigt Inside Llewyn Davis. Of het ooit goed komt met hem, we weten het niet. Maar ik denk het wel, zijn muziek is veel meer Dylan dan Peter, Paul & Mary, onder meer bekend van het nummer 500 Miles, in Inside Llewyn Davis zo prachtig gezongen door Justin Timberlake en Carey Mulligan.
En Jeb? Voor hem zijn de times nooit a-changing. Jeb. Meer standbeeld dan mens. Hij kan alleen maar verlangend toekijken als een ander personage in La grande bellezza foto’s van zichzelf laat zien, gemaakt op iedere dag van zijn leven, zodat de onafwendbare verandering een werkelijkheid is.
Inside Llewyn Davis is nu te zien in de bioscoop
Van twee andere films van het afgelopen jaar ben ik ondersteboven. Berberian Sound Studio van de Brit Peter Strickland (wat een sterk jaar was het voor de Britten, met ook Kill List van Ben Wheatley en The World’s End van Edgar Wright) is film-als-ervaring pur sang, een psychose van een verhaal waarin een foley artist wordt geconfronteerd met de twijfelachtige aard van ‘echt’ tijdens de postproductie van een Italiaanse horrorfilm uit de jaren zeventig. Dat thema keert overigens terug in Joshua Oppenheimers verbijsterende documentaire The Act of Killing, over de zuivering van communistische sympathisanten in het Indonesië van de jaren zestig en zeventig. De moordenaars van toen spelen na hoe ze destijds geïnspireerd door figuren uit de Amerikaanse populaire cinema dissidenten om het leven brachten. Door het spel lijken ze zich te willen ontworstelen aan de nachtmerrie van hun herinneringen. Vergeefs, overigens.
Ook de twee beste films van het jaar hebben spel, het narratieve, als kern: in Alfonso Cuarons Gravityvindt astronaut Bullock verlossing van het trauma van haar dode kind tijdens een hallucinatie waarin haar overlevingsinstinct overneemt. Het is een dwingende film: het ritme van de vertelling en de innovatieve cameravoering trekken je het verhaal in, zodat de ervaring van het personage ook de ervaring wordt van wie in de bioscoop zit. Iets soortgelijks kenmerkt de film van het jaar, Quentin Tarantino’s Django Unchained: met een toneelstukje willen premiejager King Schultz (Christoph Waltz) en de slaaf Django (Jamie Foxx) het liefje van Django bevrijden uit de klauwen van plantagehouder Calvin Candie (Leonardo Di Caprio). Maar wanneer Schultz met de immoraliteit van racisme en slavernij wordt geconfronteerd, in een fabuleuze montage met beelden waarin slaven door honden worden verscheurd, executeert hij Candie standrechtelijk – een moreel rechtvaardige daad volgens de toen geldende regels, die van het Amerika van rond 1850. Een bloedserieuze film, en daardoor ook Tarantino’s beste.