
Plotseling ontstaat in een afgelegen gebied in een Zuid-Amerikaans land een nieuwe rivier. Uit het niets, lijkt het, voorafgegaan door geraas van ontwortelde bomen, verschoven grond, meegevoerde weilanden. En dan is hij er: bruin en desolaat. En hij blijft ook nog, zorgt voor steeds meer overlast, mensen kunnen elkaar nauwelijks bereiken, bij regenval overstroomt hij. Over de ontstaansoorzaken gaan allerlei verhalen: de veel te eenzijdige teelt van sojabonen, oude goden die het niet meer pikken, de algemene teloorgang van de zorg voor de natuur. Alles zou zomaar kunnen. Binnen deze context plaatste Eva Meijer haar roman. Gelukkig zoekt ze het niet in een zoektocht naar schuldigen, die zijn uit en te na aangewezen in de langzamerhand tot bijbelse proporties aanzwellende waarschuwingsstudies over de teloorgang van natuur en het veranderend klimaat. Ze geeft ons een kijkje in de denkwereld van verschillende betrokkenen. Haar verhaal lijkt op een detective. Een sojabaas is gruwelijk vermoord. Door wie? Is hij wel zo slecht? Misschien valt het mee, want hij schreef ook gedichten. De Engelse journaliste Janet, die onderzoek doet naar het ontstaan van de rivier, probeert het uit te zoeken. Is zij wel helemaal zuiver op de graat? Laat ze zich niet te veel leiden door sensatiezucht van westerse lezers? Meijer wil van haar romanfiguren terecht geen bordkartonnen clichés maken, ze wilde niet een opzichtige ‘geëngageerde roman’ schrijven. De politiechef is bijvoorbeeld verrassend oké, zijn dochter helemaal, zij verdiept zich in de oude godenwereld, de vrouwelijke burgemeester van het dorp is een interessante ex-hippie, zij het met een steekje los. En de eco-activisten zijn gewoon braverds.
Meijer switcht van de ene naar de andere figuur, eerst is vooral Janet in beeld, verderop krijgen ook de andere personages meer aandacht. Tussen de vertelscènes vlecht ze de gedichten van de vermoorde sojaboer, plus de ideeën en dagboekfragmenten van Maia, de talentvolle dochter van de politiechef. Daarin komen de meer ideologische achtergronden van deze roman aan de orde. Ik heb daar begrip voor, Meijer wilde niet alleen een vlot geschreven whodunit, juist niet over een onderwerp dat haar zo ter harte gaat. De geëngageerde boodschap neemt het in deze fragmenten over. En dit maakt de roman er niet beter op. ‘Zwart is de achterkant, dat wat verborgen blijft. Het is een aanwezigheid die zich voordoet als afwezigheid, antwoord op een vraag die niemand wilde stellen.’ Geen sterke zinnen. Ik ga dat echt niet uitleggen, kijk zelf maar en ook de andere ‘gedichten’ van de sojaboer blinken vooral uit in vaagheid en pretentie. Verderop staat bijvoorbeeld: ‘Het gat dat jou van de anderen scheidde bleek een brug te zijn die al die tijd voor je klaar had gelegen.’ Het gat bleek een brug te zijn? Oef. Juist in de fragmenten, er zijn er veel, die het verhaal moeten voorzien van een meer mythisch en ideologisch tegenwicht, ontbreekt een sterke penvoering. De boodschap stottert. Maar juist dan moet de schrijfstijl op z’n allersterkst zijn. Wat te denken van dit fragment: ‘Wanneer ze (de voorouders – kth) dachten dat het land niet tevreden was, bijvoorbeeld als er sprake was van grote droogte of juist overstromingen, probeerden ze dat land gunstig te stemmen – met offers, rituelen, gebeden.’ Bij zo’n zin mag je je niet neerleggen. Dat nooit. Ook niet bij deze: ‘Ze zagen in dat de wereld niet een geheel is, dat hun eigen bestaan afhangt van degene die in ze geloven, dat hun macht beperkt is tot dat geloven.’ Zoiets vind je in slecht geschreven essays, maar kan en mag niet in romans! Of neem een cliché als: ‘Taal bindt de doden aan de levenden.’ Of: ‘Nieuwe mens! Leg je oor te luisteren. Het land zal suizen, bewogen door het water. Het water rust op lagen en lagen menselijk gedrag.’
Er is iets eigenaardigs in deze roman. Meijer wilde geen activistische roman schrijven, ze slaagde er wonderwel in van haar personages individuen te maken, ieder met eigen drijfveren. Ze slaagde er ook in de duistere kant van onderdrukking en klimaatverlies niet ineens te verhelderen. De moorden worden maar ten dele opgelost. De duistere figuren op de achtergrond, machthebbers en hun stromannen, blijven duistere figuren aan wie niet te ontkomen valt. De whodunit-kant van het verhaal is sterk, ik leefde mee, ja, ook met die angstige Janet, die helaas nog vermoord wordt ook. Zo’n lezer ben ik wel en dat wil ik graag blijven. Te veel bleef ik haken, vooral in de meer mythische en verklarende fragmenten, aan zinnen die niet genoeg stilistische kracht hebben. Matige zinnen, ik zette in mijn exemplaar vaak streepjes en vraagtekens. Ik werd er somber van, vooral omdat ik me nog heel goed de ook stilistisch schitterende roman Het vogelhuis van Eva Meijer herinnerde. Daarin voert activisme niet de boventoon, maar zit het verstopt in de vele fraaie, wonderlijk gelukkige zinnen. Schoonheid als activisme. Somberheid is niet de bedoeling van literatuur en ook niet van een recensie als deze. Haar verhaal is sterk genoeg. Maar wat maakte me precies zo somber? Niet de verandering van het klimaat en de ondergang van vele ecosystemen, denk ik, die ongetwijfeld overal plaatsvinden. Daar lig ik niet wakker van, laat ik het maar bekennen. Wel van het toenemend gebrek aan stilistische kracht, brille en vernuft in het actuele Nederlandstalige literaire proza. Het toenemend tekort aan schoonheidsverlangen.