
Het zou zomaar kunnen. Dat er een toneelspeler opkomt en zich een scène herinnert. De scène komt uit het eerste bedrijf van Torquato Tasso van Goethe. Een toneelspel over een kunstenaar en zijn worsteling met de wereld van opdrachtgevers, liefdes, politiek, roddels, gedoe. Geschreven vanaf maart 1780 en afgerond (de auteur nam er de tijd voor) twee weken na het begin van de Franse Revolutie, 31 juli 1789. De wereldpremière was nog weer veel later, in Weimar, 1807, maar dat terzijde. Eerste akte, derde scène. De dichter Tasso komt voor het eerst op. Met een boek, volgens de aanwijzingen van Goethe ‘een ingenaaid perkament’, bestemd voor zijn opdrachtgever, Alfonso, hertog van Ferrara.
‘Ich komme langsam, dir ein Werk zu bringen,
Und zaudre noch, es dir zu überreichen.’
De toneelspeler die de scène wil laten horen, herinnert zich een oude vernederlandsing, die van de Tachtiger P.C. Boutens. Waarom weet hij niet meer. Een oude leraar aan de Toneelschool, waarschijnlijk. Het uit elkaar vallende boekje is uitgegeven door de Wereldbibliotheek, de ‘Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur te Amsterdam’, 1919. Het is het boekje waaruit hij de tekst ooit voor het eerst leerde kennen.
Schoorvoetend kom ik brengen u mijn werk,
En aarzel nog onder het overreiken.
’k Weet al te goed, het bleef ver van voleind,
Al had het graag den schijn van af te wezen.
Toch, was ik eerst beducht het onvoltooid
U aan te bieden, nu beangstigt mij
Nieuwe bezorgdheid dat ik, door te angstvallig
Te zijn, in ’t eind ondankbaar schijnen mocht.
En als een man zich onder vrienden geeft,
Wier vreugde graag waardeert en reê vergoêlijkt,
Zoo zeg ook ik: Neem het voor wat het is!
In de aanloop naar de weken waarin alle toneelspelers bijeen gaan zijn in het kleinste theater van Amsterdam zegt een andere toneelspeler terloops dat deze regels misschien het motto zullen vormen voor hun samenkomst tijdens de komende elf lange en vrolijke toneelavonden. Dat vermoeden wordt door de andere aanwezige toneelspelers niet weersproken.
Deze en de volgende week, tot en met 18 juni, is het weer zo ver. De Belgisch Nederlandsche Repertoirevereeniging De Veere, dit jaar samengesteld uit Maatschappij Discordia, ’t Barre Land en de Theatertroep, met Theater Frascati als gastvrij podium, organiseert weer een Fin de Saison. Waar het over zal gaan? ‘Over de hele wereld, het bestaan, over wat we moeten doen, over wat we kunnen weten en over wat ooit schoonheid heette.’ Dat is het devies. De opdracht die men zich heeft gesteld, zo u wilt. Plechtig en ook losjes uit de pols geformuleerd is het ‘een ode aan het geheugen van de toneelspeler’. En dat gaat opleveren: ‘een programma waarin gekend en nieuw repertoire, toneelscènes, gesprekken, woordloze acts en mimes worden afgewisseld met poëzie, interviews en dagelijkse observaties’. Verwacht worden, zeker op de drukste en volste avonden, tussen de dertig en 35 optredenden, voor een auditorium waarin ongeveer twee keer zo veel mensen kunnen plaatsnemen. De Veere is als vereniging vernoemd naar een Engelse graaf, die althans een deel van de werken van William Shakespeare, althans vermoedelijk, althans mede zou hebben geschreven.
De Veere is opgericht in 1992, toen een aantal spelers van kleine Nederlandse en Belgische toneelgroepen de behoefte had om met elkaars manier van spelen, van denken, van doen en spreken meer te maken te hebben. Om samen met gasten van andere toneelformaties, of met ‘losse gasten’ die buiten het eigen gezelschap willen spelen zonder dat gezelschap meteen te hoeven (of dringend te willen) verlaten, de diverse geheugens van diverse toneelspelers optimaal te delen. De toneelspeler is immers een geheugenkunstenaar en een ervaringsexpert.
Minder plechtstatig geformuleerd: toneelspelers zijn permanent met hun werk op reis, ze zijn bezig nieuwe voorstellingen te maken. Zij bereiden, om Bertolt Brecht te citeren, hun volgende vergissing voor. Zij prepareren (met dank aan Samuel Beckett) hoe in hun volgende producties zij opnieuw gaan ‘falen, nog eens falen, beter falen’. De kleine toneeltroepen, die vaak collectief werken, zonder gespecialiseerde en georganiseerde arbeidsdeling (zoals in de grote theaterfabrieken), bouwen al werkende weg ook nog eens voort aan de fundamenten van hun voortbestaan, hun financiën, hun al dan niet gesubsidieerde toekomst, de publiciteit en de verkoop van de voorstellingen, en niet te vergeten: het dramaturgisch vooronderzoek en het vertalen van oud en schrijven van nieuw werk. Zij ontmoeten elkaar, kortom, weinig, te weinig, niet of nauwelijks op een gezamenlijk podium, op een eigen scène, op de gedeelde speelvloer. De Veere wil zo’n podium zijn, is dat ook al, bijna een kwart eeuw lang. Het is ook een prettig brutaal en anarchistisch podium dat geen maat houdt, dat iedere opstelling verdraagt, iedere zaal, ook de grote (maar daar ligt de ambitie niet).
De Veere wordt als podium geïmproviseerd georganiseerd, chaotisch, rommelig, rafelig, stamelend. En: alles kan er, toegestaan is wat bevalt. Het evenement vindt altijd plaats als het seizoen op z’n eind loopt, als de toneelspelers weliswaar vermoeid zijn maar nog voldoende energie hebben voor precies dat waar in de dagelijkse stroom van het seizoen nooit tijd voor is.
Buut vrij voor een revue van uiteenlopende attracties. Dat is De Veere in de kern eigenlijk. In de voorbije week speelde Maatschappij Discordia, als aanloop naar De Veere, twee van haar producties uit het afgelopen seizoen, Ionescu en Hardop. Na afloop van die voorstellingen stroomde het podium van Frascati 3 alvast vol voor previews van de toneelvulkaan die De Veere gaat worden. Een toneelspeelster kondigde aan ‘Dé Bard’ te vertegenwoordigen en ruim uit zijn teksten te zullen citeren, uit de proloog van Henry V bijvoorbeeld, waarin uit de doeken wordt gedaan hoe William Shakespeare de fantasie van zijn toeschouwers wenst te bespelen. Een andere toneelspeelster gaat in de loop der avonden aan een scène uit Brechts Stedenjungle bouwen. Een passerend hondje wil niet door een hoepel. Over een nummer met blote dames wordt nog gedelibereerd, met name over de vraag of de in dat nummer passerende heren ook bloot moeten. Een wereldberoemd maar oer-Nederlands fluitketeltje komt voorbij. Het probleem is dat het op het juiste moment moet fluiten. Met gekende tekst op? Jazeker! Er wordt en passant een nieuwe, een junior-repertoirevereniging opgericht, waarin Hedda Gabler bij Bram Bakker in therapie moet teneinde suïcide te voorkomen. Er is een zeer beroemde buitenlandse toneelspeler in aantocht (hij heeft al toegezegd), die samen met een toneelspeler die veel minder voldoet aan de eisen van ‘internationale excellentie’ scènes gaat doen uit het stuk-der-stukken. Maar hoe repeteer je aan Hamlet met een toneelspeler die er almaar nog niet is? Repeteren? Afspraken maken? Improvisaties bedenken? Volgorde vaststellen? REGISSEREN?! Niets van dat alles. Wat dan wel? Vooral kostuums uitzoeken. Op tijd opkomen. Je niet van het podium laten wegduwen.
In dit toneeluniversum berust alles op het ‘vertrouwen in de geëmancipeerde toneelspeler’, zoals ooit geformuleerd door de grote en belangrijke toneelverslaggever Marianne Van Kerkhoven (1946-2013), die af en toe en overigens zeer gewenst en uitermate welkom rond deze houten V-vormige bühne komt spoken. De toneelspeler die Van Kerkhoven voor ogen staat, verricht zó veel voorwerk dat iedere speler in de eerste plaats drager wordt van het geheel, en pas in de tweede plaats van een eigen rol: ‘Het moment van op-de-scène-gaan wordt zo lang mogelijk uitgesteld: op die scène telt de frisheid van het reactievermogen en de zelfwerkzaamheid van de speler; er wordt gepoogd niet te anticiperen maar te luisteren naar elkaar, de ander te “lezen” zoals hij op dat moment is, en het publiek daarin te laten delen.’ Dat is riskant, het lukt lang niet altijd, wat telt is de poging. En nogmaals: de toneelspeler is een geheugenkunstenaar en een ervaringsexpert. Die zijn motieven, zijn kunst en zijn biografie, via optreden aan het publiek geeft. Daarvoor heeft de toneelspeler een plek nodig, waar alle gemaakte voorstellingen, met alles erop en eraan, kunnen worden bewaard om ze, wanneer ze, door plotselinge actualiteit, door opspelende herinneringen, of simpel via een verzoek dat uit het publiek komt, weer ter sprake kunnen komen, uit stock kunnen worden gehaald, weer kunnen worden gespeeld. Zo omschrijven de makers van De Veere hun lustoord voor toneelspelen.
Er is ook een ander aspect aan De Veere, een aspect waar de optredende kunstenaars, uit een oogpunt van bescheidenheid, respectievelijk het voorkomen van moedwillig sfeerbederf, liever niet van spreken. Dus doe ik het hier. Vrijwel alles in de Nederlandse podiumkunsten dat kleinschalig opereert, is in de voorbije jaren moedwillig gemarginaliseerd. Vrijwel alle groepen die ongemakkelijk repertoire spelen, en die weigeren één-op-één te beantwoorden aan onintelligente, humorloze en beknottende beoordelingen en selecties van cultuurambtenaren en andere Dorknopers, die de autonomie van de uitvoerende kunsten een fikse hak willen zetten, zijn voor straf uitgegumd en weggevaagd of anderszins het landschap uitgestuurd. Vrijwel alle toneelformaties waar nog een wezenlijke interesse bestaat voor de productieve en zinvolle meester/gezel/leerling-verhouding in de podiumkunsten, dreigen te worden geëlimineerd of zijn al kapotgesaneerd en wegbezuinigd. De Veere is ook op dat terrein een manifestatie van misschien oud en mogelijk vergankelijk elan, dat zich hier tooit met nieuwe energie en dat zich vermengt met vers toneelbloed. Het wordt in Frascati 3 dus ook een energieke jaarmarkt van de Hoop. Binnen de V-vormige fuik, waarbinnen het goed toeven en van waaruit het machtig ontsnappen is.
Fin de Saison bij De Veere, Theater Frascati zaal 3, Amsterdam, 7 t/m 18 juni, van dinsdag t/m zaterdag, 21.00 uur, na afloop zijn de artiesten aanwezig in het café; frascatitheater.nl
Beeld: De Veere, Theater Frascati (Bert Nienhuis)