Marcel Möring

Nieuwe telefoon, want de oude liep sneller leeg dan een jeneverfles in de handen van een gevallen alcoholist. ‘Roze’, zei ik tegen de juffrouw bij T-Mobile. Vroeger zou ik ‘meisje’ hebben gezegd, maar ik weet dat dat niet meer mag.

‘Roze?’ zei mijn zoon, die mee was gekomen. De lucht zoemde van plaatsvervangende schaamte.

De juffrouw keek mij afwachtend aan.

‘Roze’, zei ik.

Achter mij werd gekreund.

‘Waarom?’ klonk het gekweld.

Omdat mannen in zwarte, donkerblauwe of grijze auto’s rijden, jongen, omdat ze zwarte, donkerblauwe of grijze pakken dragen, omdat…

Weer buiten en op weg naar koffie zei mijn zoon met een grafstem: ‘Nou denken nóg meer mensen dat je homo bent.’

‘In de woorden van Ellen Vogel’, zei ik. ‘C’est le moindre de mes soucis.’ Ik besefte te laat dat dat het slechtst mogelijke antwoord was.

Ik zou alle infanteristen een roze iPhone 6s geven

Een roze iPhone. Hoewel niet baby-mylittlepony-roze. Het is eerder de subtiele luster van satijnen lingerie. Ik geef toe: geen bevestiging van mijn testosterongehalte, maar als ik ergens doodmoe van ben dan van het nieuwe machismo van managers, presidentskandidaten, barbecuers en baardtypes op motoren die allemaal ‘ballen’ hebben en geweldig aan het ‘male bonden’ zijn. Zelfs defensie doet eraan mee. De nieuwe wervingscampagne toont Scandi-Noir-beelden van soldaten met tanks en helikopters die eerder een Xbox-game suggereren dan de harde realiteit (verveling, doodgaan) van het soldatenbestaan. Het is een orgie van ‘bonding’. ‘Het is niet onze vuurkracht’, zegt de tekst over de beelden. ‘Niet onze reactiesnelheid. Niet onze bepantsering. Zelfs niet onze hightech. Onze kracht zit in iets anders.’ Tussen twee haakjes: als ik in het leger wilde zou ik vuurkracht, reactiesnelheid, bepantsering en hightech best relevant vinden. Maar de Nederlandse infanterie is blijkbaar ergens anders beter in. ‘Het is een ander helpen als je er zelf doorheen zit. Het is vertrouwen op iemand die vertrouwt op jou. Het is voor elkaar opkomen. Onze kracht zit in de eenheid. Ons sterkste wapen is het team.’

Bepantsering van suikerspin, de vuurkracht van een proppenschieter en over de hightech hoeven we het niet te hebben. Maar we zijn een fijne groep. We zijn een gezellige groep.

‘Zweet het team. Adem het team. Schreeuw het team. Word het team.’

Ik ben blij dat defensie in 1975 besloot dat het tussen het leger en mij nooit iets zou worden. Ik wil het team niet zweten. Ik heb daar geen fijne gedachten bij en ik weet niet hoe het moet. En over het team ademen, schreeuwen en worden wil ik, met mijn roze telefoon, liever niet spreken.

Het leger wilde mij niet omdat je aan bijna dove soldaten niets hebt. Als ook nog het vermoeden bestaat dat dat gebrek gepaard gaat met Oost-Indische doofheid is de beslissing snel genomen. Overigens had ik al voor de keuring besloten dat ik zou weigeren, maar ik moet toegeven dat mijn overwegingen minder nobel waren dan ik toen dacht. Ik was niet tegen de dienstplicht, maar wel voor mij. Achttien maanden leren schieten, tijgeren en vooral gehoorzamen leek mij een recept voor moeilijkheden. Ik ben genetisch ongeschikt voor hiërarchie en kan alleen samenwerken als iedereen begrijpt dat het ’t beste is als ik de leiding neem. Ik denk dat de Montessorischool daar mede debet aan is.

Van de keuring, in de kazerne in Haren, net onder Groningen, is mij vooral ledigheid bijgebleven. Er was ’s ochtends een intelligentietest, die ik opzettelijk verknalde, en de rest van de dag ging op aan koffiedrinken, roken, af en toe een bezoekje aan een arts, en nog meer koffiedrinken en roken. Ter afsluiting was er een gesprek met een majoor die wilde weten welke eenheid mijn voorkeur had. Ik zei: geen, en dat ik niet in het leger wilde. Wie moest het land verdedigen, vroeg de majoor, als mensen zoals ik het niet deden? Ik moest denken aan de jongens met wie ik de hele dag koffie had gedronken en sjekkies gerookt. De majoor vroeg of ik principieel tegen geweld was. Ik zei dat ieder weldenkend mens volgens mij principieel tegen geweld was, maar dat dat nog niet betekende dat ik mijzelf pacifist noemde. Het gesprek begon een gezellig filosofisch tintje te krijgen, maar de majoor sloeg liever spijkers met koppen. Wilde ik dan wel mee doen aan vredesoperaties van de VN? Niet als ik daartoe gedwongen werd. Hij schudde zijn hoofd, zuchtte en wees mij de deur.

Goddank, voor het leger en mij, werd ik afgekeurd op mijn oren. Als ik destijds een roze telefoon had gehad, was dat genoeg geweest, want seksuele voorkeur voor het eigen geslacht was toen nog goed voor S5.

Dat defensie verklaart dat die reactiesnelheid en bepantsering niet zo belangrijk zijn, of in ieder geval minder belangrijk dan teamgeest, verbaast mij. Maar dat hightech minder belangrijk is dan samen ademen, zweten en schreeuwen, vind ik verontrustend.

Hightech… Het is een generieke term die op van alles van toepassing kan zijn. Voor de een is het een draadloze deurbel, de ander vindt een iPad kinderspel. Wat is het voor defensie? De problematische relatie van de overheid met automatisering kennende, vrees ik het ergste. En heeft defensie met de jsf ook niet een nodeloos duur en zwaar bekritiseerd vliegtuig aangeschaft? Ja, hightech, maar van de verkeerde soort.

Ik zou alle infanteristen een roze iPhone 6s geven. We schakelen family sharing in en worden een groot warm vibrerend team, zwetend, schreeuwend, ademend. Hightech én teamgeest, wat willen we meer?