Mijn vader wil niets meer zien, niets meer horen, niets meer zeggen. Hij heeft een klein bronzen beeldje, dat hij vaak in zijn hand neemt: drie kleine apen zitten op een rots, de een houdt zijn ogen dicht, de ander zijn oren, de derde zijn mond.‘
Dit is een passage uit het verhaal 'Schijndood. Mijn vader en ik’ van de Oostenrijkse schrijver Hans Raimund, opgenomen in de bloemlezing Alpengras: Nieuwe literatuur uit Oostenrijk, die deze week verschijnt. In dit verhaal beschrijft de verteller zijn vader, door wie hij in 1944 werd verwekt en in 1945 ter wereld geholpen. Toen het Duizendjarig Rijk een iets kortere levensduur beschoren bleek dan was gepland, zag de man geen reden meer om te leven. Voor en tijdens de oorlog was hij een held geweest, kon hij trots zijn op zijn land en zichzelf. Hoewel hij volgens zijn paspoort de Oostenrijkse nationaliteit heeft, beschouwt hij zichzelf als een Duitser: ‘Ik ben een nationaal-socialist.’ Het mooiste en grootste ogenblik van zijn leven was de keer dat de Fuhrer hem de hand schudde.
‘Schijndood. Mijn vader en ik’ handelt over Oostenrijk, de oorlog, het verleden, schuld en boete en ‘fout’ en ‘goed’. De zoon concludeert dat zijn eigen leven bijna volledig is bepaald door zijn vader, die heel erg ‘fout’ was. Hij ziet een direct verband tussen het verleden van zijn vader (en de oorlog) en het heden, waarin hijzelf leeft: ‘Ik ben een oorlogskind, nerveus, schrikachtig, altijd op zijn hoede, een van de vele kinderen die de bombardementen van Wenen in de buik van hun moeder in de schuilkelders hebben meegemaakt. Ik doe bijna alles uit angst. Nog altijd schrok ik mijn bord leeg.’ Of: ‘Als hij dronken was, was hij agressief en ging hij vreselijk te keer, net zolang tot hij uitgeput in slaap viel. De enige die hem dan wist te kalmeren was ik. Ik ging vaak bij hem in bed liggen en praatte dan urenlang op hem in. Nog altijd kan ik dronken mensen niet uitstaan.’
Nergens neemt de zoon werkelijk afstand van zijn vaders wanstaltige levensbeschouwing. Zijn verhaal is eerder een apologie; hij beschrijft zijn verwekker verzachtend als een ontheemde, wiens afkeer van de joden was ‘aangeleerd’. Hij verwerpt zijn vader niet, integendeel. Zijn opstand is krachteloos en onoprecht. Bijna vertederd weet hij ten slotte: ‘Fataal is echter alleen dat die uit mijn ontwikkeling en opleiding voortkomende opstand tegen mijn vader - hoe positief die ook was - te laat is gekomen: inmiddels was ik door zijn, mij sinds mijn vijfde levensjaar voorgeleefde houding tegenover het bestaan bepaald, door zijn nee-zeggen, zijn geslotenheid, zijn verharding, zijn zich-dood-houden. Alleen door mezelf dood te houden kan ik, denk ik, overleven in een wereld die niet de mijne is en die ik als vijandig ervaar. Net als mijn vader.’
DIT VERHAAL ILLUSTREERT de toestand in het hedendaagse Oostenrijk en de literatuur aldaar. Het Oostenrijk van nu is de zoon, die zich niet los kan (en wil) maken van het verleden, hoe afkeurenswaardig ook. De enige manier om te overleven in een (vermeend) vijandige wereld is zichzelf ‘dood te houden’. Angstig, zwijgend, trachtend te verdringen wat als een vloek op het heden rust.
In de zeventien verhalen in Alpengras duiken deze thema’s telkens opnieuw op. De nieuwe generatie schrijvers lijkt nauwelijks te verschillen van de vorige en maakt niet de indruk veel te willen veranderen. Daarmee vergeleken is de Nederlandse literatuur van dit moment een stuk boeiender.
Voor Nederlanders bestaat er vooral een ‘Duitse’ literatuur, waarbij de fundamentele verschillen tussen Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland voor het gemak maar even worden vergeten. Veel ‘Duitse’ schrijvers zijn echter Oostenrijkers: Canetti, Musil, Kafka, Werfel, Ransmayr, Bernhard, Handke, Celan en Trakl, om er een paar te noemen. Oostenrijk is trotser op zijn verleden dan op zijn heden. Na een vrij tragische geschiedenis is Oostenrijk geworden wat het nu is: een soort poor man’s Zwitserland, een conservatief Alpenland waar kleinburgerlijkheid en nationalisme de motor van de samenleving vormen. Nadat het Habsburgse Rijk ten onder was gegaan en twee wereldoorlogen hun sporen hadden nagelaten, was Oostenrijk al zijn grandeur verloren. Alles wat in Midden- Europa aan cultuur bestond werd door de oorlog weggevaagd. Wenen veranderde van een keizerlijke hoofdstad in een provinciestad. Voor de Oostenrijkers is dat een schok geweest die ze nog steeds niet te boven zijn.
Voor veel hedendaagse Oostenrijkse schrijvers is de geschiedenis van hun vaderland een belangrijk thema. De schrijver Robert Menasse publiceerde een essay onder de titel ‘Land ohne Eigenschaften’, waarin hij stelt dat er in Oostenrijk geen verwerking bestaat (in therapeutische zin), alleen herinnering. Dat betekent dat herinneringen aan het verleden niets meer kunnen zijn dan een bevestiging dat dat verleden voorgoed voorbij is. Op die manier is met het heden nauwelijks te leven. Alle hoogtepunten liggen in het verleden, waar het heden schrikwekkend kaal bij afsteekt.
De gedachte dat Oostenrijkers hun verleden koesteren zonder er het heden mee te kunnen verrijken, keert in Alpengras opvallend vaak terug. Uit de verhalen spreekt telkens weer de onwil - of onmogelijkheid - het hier en nu onder ogen te zien en te accepteren. Auteurs laten zich liever inspireren door het Oostenrijk van vroeger.
DE MODERNE OOSTENRIJKSE literatuur wordt in Nederland vooral vertegenwoordigd door onder meer Peter Handke, Waltraud Anna Mitgutsch, Ingeborg Bachmann, Thomas Bernhard en Elfriede Jelinek. Wat zij in hun werk gemeenschappelijk hebben is een zekere zwaarte, en een thematiek die vooral op schuld, boete, verzwijgen en verdringen is gebouwd. In dat opzicht zetten ze een traditie voort die met moeilijk toegankelijke, hermetische dichters als Trakl en Celan een hoogtepunt kende. Het werk van deze grootheden is in Nederland ruimschoots bekend. Interessanter is dan ook de jongste literatuur die Alpengras over het voetlicht wil brengen. Nu zich in Nederland een nieuwe generatie schrijvers manifesteert, is het wellicht zinnig de stand van zaken in andere Europese landen te bekijken. Wat is de Stand der Dinge in de hedendaagse Oostenrijkse literatuur?
De samensteller van Alpengras, Gerrit Bussink, wijst op het levendige literaire klimaat in Oostenrijk, ‘met opvallend veel talent en eigen geluid’. Om dat te illustreren heeft hij werk opgenomen van zeventien auteurs, beroemde en onbekende. Van de acht dames en negen heren is er geen onder de dertig. Jonger dan vijfendertig zijn Karin Ivancsics, Radek Knapp en Doron Rabinovici; veertig of daaronder: Patricia Brooks, Josef Haslinger, Ilse Kilic en Barbara Neuwirth; nog geen vijftig zijn Elfriede Jelinek, Elfriede Kern, Robert Menasse, Anna Mitgutsch, Elisabeth Reichart en Herbert J. Wimmer; vijftig of ouder: Manfred Chobot, Peter Handke, Hans Raimund en Ernst Jandl. Deze laatste is met zijn zeventig lentes de nestor van het gezelschap.
Slechts zeven van de zeventien auteurs zijn derhalve jonger dan veertig. Dat is merkwaardig, aangezien Bussink in zijn ‘Woord vooraf’ noteert: ‘de nadruk ligt toch op de overwegend jongere schrijvers die misschien nog niet internationaal zijn doorgebroken, maar zich qua niveau met gemak naast hun in het buitenland bekende collega’s staande kunnen houden’.
DAT JONGE TALENT had wel wat meer ruimte mogen krijgen. Tijdens de voorbereiding van dit boek voerde de samensteller in Oostenrijk gesprekken met twee kenners. De eerste noemde zesendertig auteurs die de moeite waard waren en de tweede vijfentwintig. Dat er slechts drie namen waren die in beide rijtjes voorkwamen, ziet Bussink als ‘een aardige indicatie voor de vitaliteit van de hedendaagse Oostenrijkse literatuur, waarvan deze bundel geen alomvattend maar wel een representatief beeld geeft’.
Misschien dat hij de verkeerde auteurs heeft gekozen, maar van ‘vitaliteit’ is in Alpengras niets te merken. Als deze verzameling proza representatief is voor de stand van zaken, dan zullen degenen die dit jaar naar Frankfurt gaan lekker uitgerust weer thuiskomen. Zoals ze uit Alpengras naar voren komt, is er aan de Literatur des Alpenlandes weinig te ontdekken om voor wakker te blijven.
Van de zeventien verhalen heten er vier ‘teksten’, omdat ze als experimentele literatuur beschouwd willen worden. In tegenstelling tot in de meeste andere Europese landen is er in Oostenrijk ruim aandacht voor het literaire experiment. De dertien overige, niet-experimentele verhalen hebben een duidelijke verhaallijn en een realistische setting. De vergane glorie van Peter Handke (wat doet een navelstaarderig fragment uit de nieuwe roman van zo'n auteur in een dergelijke bundel?) laten we hier even buiten beschouwing, evenals het verhaal van Anna Mitgutsch (ook een fragment uit een roman die hier al in vertaling is verschenen), omdat die twee auteurs weinig hebben uit te staan met ‘nieuwe literatuur uit Oostenrijk’.
Het materiaal dat overblijft is wisselend van kwaliteit. Alpengras opent met een verhaal van Robert Menasse, die door Bussink ‘een van de prominente jongere schrijvers’ wordt genoemd. ‘Lang niet gezien’ stamt uit februari 1990, en is dus ruim vijf jaar oud.
Menasse levert impliciet milde kritiek op het Oostenrijk van vandaag, en deelt een sneer uit aan ‘die oude mannen (…) die zelfs nu nog niets liever doen dan over de oorlog praten, of over de burgeroorlog’. De hoofdpersoon ervaart zijn leven als saai en leeg: ‘Ik voel geen drang tot het schrijven van een autobiografie, maar de gedachte dat - als ik die aandrang wel zou voelen - die taak al met de aanschaf van het papier zou zijn vervuld, omdat zo'n autobiografie dus slechts uit lege pagina’s zou kunnen bestaan, ergert me buitengewoon. Die ontevredenheid is onbegrijpelijk, want zorgen ken ik niet. Maar ze is begrijpelijk, want gelukkig ben ik nooit geweest.’
Ook de heldin van Karin Ivancsics’ verhaal ‘Het programma’ (zes jaar oud) ervaart haar leven niet als het echte leven. Dat speelt zich namelijk ‘s nachts af, in haar dromen. 'Dat zijn de dromen waarin ze van alles meemaakt, ze zijn inspannend, alsof ze zwaar werk verricht. Die dromen zijn haar leven (…). Het liefst zou ze nog steeds kind zijn, dat was zo'n heerlijke en ongecompliceerde tijd. Ze hoefde zich geen zorgen te maken over wat ze zou aantrekken, wat ze zou gaan eten, het was allemaal geen probleem, daar zorgden de anderen voor. Haar enige taak was lief zijn en spelen.’
Opvallend, en zeker niet op zichzelf staand, is de radicale manier waarop de protagoniste hier de wereld de rug toekeert: opgesloten in haar huis propt ze zich vol met spaghetti, wijn en jenever, ligt in bed en kijkt televisie. Waarom ze dit doet, weet ze niet.
Over Manfred Chobots ‘Wie ere toekomt’ is niets te zeggen.
Elisabeth Reichart, auteur van ‘Het benefiet-concert’, zegt in een gesprek met het tijdschrift Surplus dat in Oostenrijk voornamelijk de vrouwen op een vernieuwende manier met de taal omgaan, terwijl de meeste mannelijke auteurs zich op het succes richten. De experimentele dichters spreken naar haar idee te veel alleen maar het intellect aan, terwijl zijzelf juist probeert zowel intellect als gevoel aan te spreken. Haar bijdrage aan Alpengras maakt dat helaas niet waar. ‘Het benefiet-concert’ is een gekunsteld verhaaltje in een bloedeloze stijl die zowel het intellect als het gevoel irriteert.
Patricia Brooks is interessanter. In ‘Gelbs aquadroom’ doet ze een poging twee werelden in elkaar te laten overlopen, die binnenin een aquarium en die erbuiten. Twee mannen en een vrouw lijken meer en meer vis te worden. Brooks experimenteert in bescheiden mate met vertelperspectieven en -tijden, maar laat de plot intact. Opvallend is dat ook in dit verhaal de personages hun leven niet als het werkelijke leven ervaren.
Veel internationale aandacht is er geweest voor Radek Knapp, geboren in 1964. Hij debuteerde met een verhalenbundel die dit najaar in Nederlandse vertaling verschijnt. ‘Witte Tulp’, het enige nooit eerder gepubliceerde proza in Alpengras, is een verhaal in een licht surrealistische toon dat zich afspeelt in bejaardenoord Witte Tulp. Door de figuur van de oude dokter Ring, die elk jaar met pensioen zegt te gaan maar het telkens niet doet, en zijn patienten, krijgt het een zekere gelaagdheid. Wie het erin wil zien, kan in ‘Witte Tulp’ een aanval(letje) herkennen op het literaire establishment.
Een andere auteur die boven de middelmaat uitsteekt, is Josef Haslinger, geboren in 1955. Van hem is ‘Bevrijding’ opgenomen, een fragment uit Opernball, zijn veelbesproken anti-Oostenrijkse roman. Eindelijk begint er dan iets te leven in de nieuwe literatuur uit Oostenrijk, eindelijk komt de vaart erin, eindelijk is er een personage dat werkelijk gestalte krijgt. Ook Haslinger duikt het verleden in en gaat terug naar de oorlog: ‘Massagraven en stapels lijken hebben mijn leven als een vloek begeleid.’
‘Schrijver horen lezen’ van Elfriede Kern is een flauwe poging tot satire. Barbara Neuwirth tovert in ‘Bezitsdrang’ een man ten tonele die zo'n saai bestaan leidt dat hij een ideale geliefde verzint, die hem voor en na het werk sensueel gezelschap houdt. Hij verkiest het visioen boven de als onaangenaam ervaren werkelijkheid. Het in een kriebelend wollige stijl geschreven verhaal eindigt met een zin die als motto voor de hele bundel zou kunnen dienen: ‘Hij ging op bed liggen in de hoop een nieuw fantoom voor zijn nieuwe eenzaamheid te scheppen.’
In ‘Nomi’ gaat Doron Rabinovici eveneens terug in de tijd. Vanuit een joodse optiek thematiseert hij het verleden, waarin schuld en boete centraal staan.
De zeventigjarige Ernst Jandl is vertegenwoordigd in deze verzameling ‘nieuwe literatuur’ omdat hij de grondlegger is van de experimentele literatuur in Oostenrijk. In zijn kielzog verkennen Ilse Kilic en Herbert J. Wimmer de grenzen van de literaire taal en betekenis. Elfriede Jelinek is de vierde niet-realist in Alpengras. In ‘Begeerte & rijbewijs (Een pornografische tekst) Eerste tekst van vele soortgelijke’, lijkt een transseksuele Baudelaire on acid in een onbegrijpelijke ijlbui te zijn beland.
AAN ALPENGRAS TE oordelen zoeken Oostenrijkse auteurs van vandaag hun onderwerpen voornamelijk in het verleden. Het heden wordt angstvallig gemeden, alsof de wereld van nu niets te bieden heeft. Dat heeft ongetwijfeld te maken met een diepgeworteld vaderlandsgevoel, dat Nederlanders in veel mindere mate hebben. Oostenrijkers lijken zich niet los te kunnen maken van hun Oostenrijker-zijn en sluiten het liefst hun ogen voor het heden, dat immers lang niet zoveel grootsheid kent als de tijd toen het Habsburgse Rijk nog bestond.
De hoofdpersonen in Alpengras zijn buitenstaanders. Ze hebben het gevoel dat het ‘echte leven’ elders is; ze bestaan wel, maar leven niet echt. Ze zonderen zich af in een eigen, schemerige realiteit. Die indirectheid spiegelt zich in het vrijwel volledig ontbreken van de directe rede en dialogen. Bijna alle verhalen zijn in de verleden tijd gesteld en hanteren een beschouwende, peinzende manier van vertellen. Alsof zowel de auteur als de verteller als de personages niet echt durven, alsof ze iets te verbergen of te verzwijgen hebben.
Aan de hand van Alpengras dient men te concluderen dat de Oostenrijkse literatuur van dit moment een a-moderne, in zichzelf gekeerde, loodzware literatuur is, waarin de wereld van vandaag geen plaats heeft. Dat humor te enen male ontbreekt, was wellicht te verwachten.
Wat te waarderen is, is de ruimte die in Oostenrijk voor het literaire experiment bestaat. Helaas is het in Alpengras nogal eenzijdig vertegenwoordigd, maar het is er in ieder geval. Ook al is het bezwaar tegen veel experimentele literatuur - ‘dat hebben we al gehad’ - misschien vaak terecht, en ook al klinkt het nogal gedateerd wanneer hedendaagse experimentele auteurs zeggen ‘kritisch te staan tegenover de mogelijkheid de werkelijkheid via taal weer te geven’, toch is het van groot belang dat de literatuur ruimte biedt aan het experiment, van welke aard ook. Dat houdt de boel een beetje levend en kan wellicht voor nieuwe impulsen zorgen als de dynamiek langzaam maar zeker verdwijnt.
In Nederland is het experiment ver te zoeken. De laatste jaren neemt het aantal boeken waarin opzettelijk wordt afgeweken van de ‘normale’ codes, steeds verder af. Natuurlijk is het experiment niet heilig, en natuurlijk zijn er in de eerste twee decennia van deze eeuw al zoveel grenzen doorbroken en opgeheven dat dat nu geen zin meer heeft, maar een totale afwezigheid van literatuur die tegen de verwachtingen in gaat, die vervreemdend werkt, die het risico neemt een andere weg in te slaan dan de goegemeente, is gevaarlijk. Voor je het weet liggen er alleen nog maar nette romannetjes van honderdzestig pagina’s met een lineair verteld verhaal in de winkel. Voor dergelijk hapklaar amusement moeten mensen maar naar de videotheek. Literatuur is er ook voor bedoeld datgene te doen en te zeggen wat niet wordt verwacht, waaraan men niet gewend is, wat verbazing en vervreemding wekt.
AFGEZIEN VAN DE geringe aandacht voor het experiment is de nieuwste Nederlandse literatuur vergeleken bij die in Alpengras uitgesproken modern, dynamisch, actueel en levendig. Vrijwel tegenovergesteld aan de Oostenrijkse. Het door sommige critici zo verfoeide autobiografische schrijven is bij de nieuwe lichting auteurs in zwang. Veel van deze schrijvers situeren hun werk midden in de hedendaagse cultuur en laten zich er opgewekt door inspireren.
De wereld is snel aan het veranderen, en de literatuur verandert met de wereld mee. Nieuwe tijden brengen nieuwe schrijvers, schrijvers die zijn opgegroeid in hun ‘cultuur van vandaag’. Als het goed is, gaat de literaire kritiek mee in die ontwikkeling. Want nieuwe schrijvers brengen nieuwe critici en exegeten. Elke generatie kunstenaars neemt zijn eigen omgeving mee, of bouwt die op. Vernieuwing of verandering vereist een wetenschappelijk kader en kritische begeleiding. Op dit moment lijkt er in Nederland een kloof te ontstaan tussen de ‘nieuwe’ literatuur en de ‘oude’ kritiek. Nu en dan is te zien hoe literatuur die geworteld is in de ‘cultuur van de gierende versnelling’, wordt afgewezen door de literaire kritiek. De critici en recensenten, veelal een generatie ouder dan de schrijvers zelf, absorberen immers veel moeizamer de modernste ontwikkelingen. Daardoor ontstaat een scheve verhouding: de ‘nieuwe’ literatuur kan nooit voet aan de grond krijgen zolang de ‘oude’ kritiek niet bereid of in staat is haar instrumentarium aan te passen en haar kundigheden af te stemmen op de jongste ontwikkelingen in de literatuur. Zolang boeken die geent zijn op de wereld van vandaag en die in al haar facetten beschrijven, botweg worden afgedaan als ‘MTV-literatuur’ of andere van onbegrip getuigende kwalificaties, wordt een ontwikkeling tegengehouden die op natuurlijke, organische wijze uit de kunst zelf voortkomt en een logisch voortbrengsel is van een nieuwe generatie kunstenaars. Het zal slechts een kwestie van tijd zijn voordat de kritiek zich heeft aangepast aan de nieuwe ideeen en visies - want de kritiek past zich altijd aan de kunst aan. Anders zitten wij namelijk straks ook met een Ernst Jandl in een bloemlezing ‘Nieuwe literatuur’.
Dichters & Denkers
Schrijven in de verleden tijd
Deze week verschijnt de bundel ‘Alpengras’. Zeventien fragmenten moeten de ‘Stand der Dinge’ in de Oostenrijkse literatuur illustreren. De ‘nieuwe’ Oostenrijkse literatuur, heet het zelfs. Maar wat zijn de auteurs oud! En wat zeulen ze een loden last met zich mee! Alpengras: Nieuwe literatuur uit Oostenrijk. Samengesteld en vertaald door Gerrit Bussink. Uitgeverij Balans, 142 blz., f24,90
‘SINDS 1945 WIL MIJN VADER niets meer met de rest van de wereld te maken hebben. Pure koppigheid. Na al die jaren van onvoorwaardelijk ja-zeggen is hij veranderd in iemand die alleen nog maar nee zegt. Fysiek heeft hij de ondergang van het Derde Rijk, de “ineenstorting” overleefd, aanvankelijk in Russische krijgsgevangenschap en daarna in het Wenen van de wederopbouw. Hij heeft tot zijn vijfenzeventigste gewerkt. Maar psychisch volhardt hij al veertig jaar in een toestand van verstarring, van zich- dood-houden. Hij is zolang ik hem ken een “man zonder wereld”, een van die mensen die moeten verder leven in een wereld die, in hun ogen, de “hunne” niet meer is en die ze, uit koppigheid, over de hele linie afwijzen.
www.groene.nl/1995/39