Bij zijn eerste kennismaking met het literaire circus van voordrachten en signeersessies voelde Jonathan Foer zich ietwat ongemakkelijk. In een poging nader contact met «zijn» publiek te leggen, deelde hij na afloop van lezingen kaartjes uit waarop de toehoorders naar eigen in zicht een «zelfportret» mochten maken.

Jonathan Safran Foer: «Bij zo’n kaart zat een envelop met mijn adres erop en een potloodje. Het verzoek aan mijn lezers was dat ze op een zelfgekozen manier iets over zichzelf bloot zouden geven; met een tekening, met woorden, of hoe dan ook.»

Hij kreeg vele honderden kaarten retour. «Dat zijn de prachtigste en meest ontroerende kunstwerkjes die ik bezit. Mensen schrijven me openhartig over hun verlangens en teleurstellingen. Er zitten tekeningen, collages en stukjes huisvlijt bij, maar bijvoorbeeld ook tapes met muziek. Er was zelfs iemand die me een zelfportret in geuren heeft toegestuurd.»

Jonathan Safran Foer beleefde in de zomer van 1997 in Praag de gelukkigste en «meest creatieve» maanden van zijn leven. Hij had zojuist een reisje naar Oekraïne gemaakt in een halfslachtige poging iets te weten te komen over het verleden van zijn grootvader. Hoewel dat tripje op een faliekante mislukking was uitgelopen, had het de sluizen van zijn verbeeldingskracht wijdopen gezet. Toen hij na een verblijf van drie maanden uit Praag vertrok, had hij het grootste deel van zijn debuutroman, Everything is Illuminated, voltooid.

Zeven jaar later is Foer weer terug in Praag, op de set waar zijn roman wordt verfilmd. Dat die film uitgerekend in een Praagse studio wordt opgenomen is puur toeval en heeft vooral te maken met de gunstige werkomstandigheden.

Everything is Illuminated is inmiddels in 25 talen vertaald en Foer wordt tot zijn eigen verbijstering als arrivé beschouwd. Zijn naam prijkt op de achterflap van romans van leeftijdgenoten die met hem vergeleken worden.

Everything is Illuminated is het quasi-autobiografische relaas van een jongeman, Jonathan Safran Foer geheten, die in Oekraïne op zoek gaat naar de vrouw die zijn joodse grootvader in de Tweede Wereldoorlog aan de Duitsers heeft helpen ontsnappen. Foer: «In eerste instantie speelde het verhaal zich in het verleden af. Maar gaandeweg kwam er een verhaallijn bij waarin mijn alter ego en een Oekraïense gids een grote rol spelen. Vooral die gids begon steeds belangrijker te worden. Dat heb ik laten begaan omdat ik hem zo sympathiek vond. Uiteindelijk is hij uitgegroeid tot één van de belangrijkste personages van het boek.»

Jonathan Foer vertelt met lichte gêne over zijn vruchteloze reis: «Ik had een foto bij me van iemand van wie ik het vermoeden had dat ze vijftig jaar geleden het leven van mijn grootvader heeft gered. Toen ik de gids die foto liet zien, zei hij: ‹Misschien vinden we haar wel.› Ik schrok me rot, want dát was niet de bedoeling. Dat ik haar zocht, wilde nog niet zeggen dat ik haar ook wilde vinden. Ik realiseerde me dat er an dere redenen, andere motieven waren om die reis te maken.»

De zoektocht was ook al «onzinnig» omdat er in de meeste plaatsen die Foer bezocht niets meer aan het verleden herinnerde: «Ik kwam op plekken waar vijftig jaar geleden dorpjes gestaan moeten hebben en daar is niets meer. Ik kon me niet voorstellen dat er ooit iemand gewoond had.»

Hij heeft het schrijven van Everything is Illuminated ervaren als het «vullen» van een groot gat: «Ik heb daar net zo lang woorden in gegoten tot het gat uiteindelijk gevuld was.»

Heel anders verliep het werken aan zijn tweede roman, Extremely Loud & Incredibly Close, dat hij als een worsteling heeft ervaren: «Don DeLillo heeft eens gezegd: ‹Niemand schrijft een eerste boek: je schrijft je tweede boek.› Dat klopt: zo’n eerste boek wordt als het ware geschonken. Het komt tot stand door een proces waar je zelf amper controle over hebt. Bij het tweede boek is elke zin een afweging, een beslissing.»

De personages en locaties die Foer in gedachten had, vertoonden de neiging gaandeweg drastisch te veranderen: «Ik realiseerde me dat het geen zin had me daartegen te verzetten.» Gevolg is dat hij het manuscript eindeloos heeft verspijkerd en herschreven. Tevreden was hij pas bij de veertigste versie. «En die versies verschillen niet alleen van elkaar omdat er een paar paragrafen zijn omgegooid of zo, het gaat echt om enorme verschillen.»

Foer houdt een archief bij waarin hij gesneuvelde teksten onderbrengt die hij de moeite van het bewaren waard achtte: «Daar zitten meer dan tweeduizend pagina’s in die dit boek niet hebben gehaald.»

Hij vraagt zichzelf al lang niet meer af of schrijven «leuk» is: «Vrienden van me die een kantoorbaan hebben, zeggen wel eens dat ze me benijden omdat ik kan doen wat ik leuk vind. Ik probeer ze dan uit te leggen dat het niet zo simpel ligt. Schrijven is als eten: de ene keer is het een waar genoegen, de andere keer doe je het alleen omdat je anders honger zou krijgen en je nu eenmaal iets moet eten.»

Foer beschikt over nóg een wonderlijke collectie. De aanzet werd gegeven door een vriend die hem een leeg vel papier schonk dat afkomstig was uit de bezittingen van Isaac Bashevis Singer. Foer: «Hij moest orde brengen in de nalatenschap van Singer, en onder de dingen die weggedaan werden bevond zich een stapel blanco papier. Ik kreeg het bovenste blad van die stapel toegestuurd met de woorden: ‹Het eerstvolgende blad dat Isaac Bashevis Singer gebruikt zou hebben.› En ik werd geïntrigeerd door dat idee. Zo’n blanco vel is bevroren in de tijd. Het is één van de meest waardeloze dingen ter wereld, maar het zou heel waardevol geweest kunnen zijn als Singer er iets op had geschreven.»

Hij begon andere schrijvers te benaderen met het verzoek hem het eerstvolgende blad toe te sturen waarop ze zouden gaan schrijven. Dat is inmiddels een hele collectie: «Ik beheer de witte vellen van Paul Auster, Salman Rushdie, Susan Sontag en talloze anderen.» Een bijzonder exemplaar kreeg Foer ten geschenke in het Freud Museum in Londen. Nadat hij de conservator de opzet van zijn verzameling had uitgelegd, werd hij meegenomen naar het werk bureau van Freud: «Ze trok een la open waar allemaal spullen van Freud in lagen. De beeldjes die hij verzamelde, een lok haar van zijn vrouw én een stapel schrijfpapier. Ik heb het bovenste vel gekregen. Dat is het onbetwiste pronkstuk van mijn collectie.»