In De Groene Amsterdammer van 13 mei van dit jaar, destijds uitgegeven in dagbladversie, prees Graa Boomsma de debuutroman Alles is verlicht van Jonathan Safran Foer (1977) als «een triomf van de verbeelding» en als «een adembenemende mengeling van slapstick, autobiografie, dorpsmythologie en historische vertelling».
Ook in het land van de auteur ging de roman niet onopgemerkt de boekhandel in. Laaiend enthousiaste en ongekend opgewonden besprekingen verschenen in alle grote Amerikaanse kranten, waarin Foer inmiddels is vergeleken met auteurs zo uiteenlopend als Saul Bellow, Gabriel García Márquez (vanwege de magisch-realistische elementen), Dave Eggers, Isaac Babel en Franz Kafka. Inmiddels zijn de vertaal rechten verkocht aan uitgeverijen in zeventien landen. De rechten voor een pocket uitgave brachten ook nog eens een miljoen dollar op.
In Alles is verlicht maakt een personage met dezelfde naam als de schrijver een reis door de Oekraïne. Hij is op zoek naar de vrouw die zijn grootvader behoedde voor de nazis, die het dorp waarin hij leefde van de aard bodem vaagden. Alles is verlicht is een roman over de holocaust. Toch is het geen loodzwaar boek. Integendeel, het is tegelijk geestig en ontroerend, een tragikomedie waarin de lezer het verhaal onder meer krijgt opgedist in brieven van ene Alex, de Oekraïner die tijdens de reis als tolk diende.
In gebrekkig Engels levert hij commentaar op de mythische vertelling van zijn Amerikaanse vriend, Jonathan Safran Foer. In die vertelling, die in stukken ook deel uitmaakt van de roman, verzint Foer, met kennis van zaken, de kleurrijke geschiedenis van de kleine verdwenen joodse nederzetting Trachimbrod. Daarin laat hij onder anderen een man rondlopen met een cirkelzaag in zijn hoofd, en een waarzegger die werkloos raakt omdat hij weigert goede voorspellingen te doen. Ook wordt er seks bedreven via een gat in de muur.
Afgelopen week was Foer in Nederland. Hij blijkt te voldoen aan de beschrijving die Alex in het boek geeft van de joodse bezoeker, het romanpersonage Jonathan Safran Foer. De schrijver blijkt een eloquente en zelfverzekerde kunstenaar, die zonder moeite een zaal vermaakt en scherpzinnig reageert op vragen uit het publiek. In een volle Rode Hoed is Foer de vraag naar de authentieke ervaring voor: «Ben ik ooit in de Oekraïne geweest? Ja. Drie dagen. Wat heb ik daar gevonden? Niets! Het was de meest teleurstellende reis die je je kunt voorstellen. Ik had me nauwelijks voorbereid, had mijn nog levende grootmoeder in New York niets gevraagd en was zomaar gegaan. Stom natuurlijk. Nadat ik onverrichterzake en licht gefrustreerd was teruggekeerd in Praag ben ik gaan schrijven. Niet meer denken, gewoon schrijven. In het boek is de reis alsnog interessant geworden.»
Een dag later houdt Foer in zijn hotel op verzoek nogmaals een vurig pleidooi voor de onbevangenheid. «Schrijven is een gevoelszaak; het heeft weinig met het intellect te maken. Ik denk mezelf vaak uit de gelukzaligheid en in de penarie. Mensen vragen mij vaak waarom ik schrijver wilde worden. De waarheid is dat mijn vriendin op de middelbare school me vertelde dat ik dat zou moeten worden. Ik heb toen besloten er voor te gaan. Terwijl ik jarenlang alleen maar televisie had gekeken. Echt 24 uur per dag. Maar dat is helemaal niet erg.
Het idee dat schrijven slechts gedijt bij de inname van veel literatuur is verkeerd. Intellectuele bagage kan ook een obstakel zijn bij het schrijven. Het creëert onder meer het beeld dat schrijven vooral van de geest is en niet van het gevoel. Dat is een destructief beeld. Bovendien is het niet waar. Natuurlijk is er niets mis met het lezen van alle boeken die de wereld ons heeft gegeven. Zelf heb ik inmiddels ook veel gelezen. Als je ooit op bezoek komt bij mij in New York, zul je verbaasd staan hoeveel boeken er in mijn appartement staan.
Ik lees graag om me op een bepaalde manier te voelen, ik houd niet van boeken om ernaar te kunnen verwijzen. Ik wil graag praten over dingen in boeken, niet over boeken zelf. Het is me opgevallen dat mensen die graag over boeken praten niet noodzakelijkerwijs de mensen zijn die ik graag mag. Integendeel. Het vervelendst vind ik mensen die je onmiddellijk laten weten dat ze er méér van afweten dan jij. Die zullen ook nooit zeggen: ik vind die groot vader uit jouw boek een ongelofelijke eikel. Terwijl de mensen van wie ik houd dat wél zeggen.»
Zon pleidooi voor onbevangenheid komt meestal van beeldend kunstenaars, en niet van schrijvers, erkent Foer. «Maar in veel opzichten voel ik dat mijn werk meer verwant is aan de beeldende kunst dan aan literatuur. Ik ben eigenlijk een beeldend kunstenaar die opgesloten zit in het leven van een schrijver. Ik probeer boeken te schrijven die als muziek zijn of als een schilderij, die fysieker en kleveriger zijn dan literatuur, die werkelijk substantie hebben, in meer dan één betekenis van het woord maar hoor mij nou! Ik heb nog maar één boek geschreven!
Toch denk ik dat het niet vreemd is om er zo tegenover te staan. Ik denk dat alle grote boeken voelen als muziek, en bij lezing ervan krijg je dezelfde gewaarwording als bij het kijken naar goede schilderijen. Ik heb dat bijvoorbeeld bij het lezen van Joyce en Kafka. Het duurde een behoorlijke tijd voor ik me realiseerde dat mijn eigen boek mensen ontroerde. En nog steeds kan ik het nauwelijks bevatten. Het is eigenlijk te mooi om waar te zijn. Als een lezer op me af komt die zegt door mijn boek te zijn geraakt, vind ik dat zo mooi dat ik zou willen huilen. Ik ben er enorm dankbaar voor, nog altijd. Het schept wel een verplichting. Die ontroerde lezers zijn deel gaan uitmaken van je eigen familie, omdat ze jou écht hebben gezien, in het boek, dat in veel opzichten een zelfportret is, oké, een geschilderd portret zelfs, en ja, het is ook een bekentenis.
Het is vreemd dat er zo veel wordt geklaagd over zogenaamde bekentenisliteratuur. Alsof schrijven niet hetzelfde is als je blootgeven. Ik erger me ook niet aan vragen als: Is het waar, ben je naar de Oekraïne geweest? En is je grootmoeder gered van de gaskamers? Hoe kun je in godsnaam een personage je eigen naam geven en van lezers verwachten dat ze het verschil beseffen tussen schrijver en personage? Ik zou dezelfde vragen hebben na lezing van mijn boek.
Wat ik veel merkwaardiger vind, is dat ik nu plotseling vragen krijg als: Welke invloed heeft 11 september volgens u op de Amerikaanse cultuur? Alsof ik als schrijver een beter, of zelfs belangwekkender antwoord heb op zon vraag. En kennelijk vinden mensen het ook interessant om te weten of ik met een pen of op een laptop schrijf, hoe mijn ouders op mijn boek reageerden, en of ik was ingegaan op een uitnodiging van Oprah, voor haar show.
Het zijn merkwaardige vragen, maar als mensen het willen, beantwoord ik ze. Wat ik moeilijker vind is het beantwoorden van vragen van meer technische aard, zoals: Waarom heb je voor deze titel gekozen? of: Waarom laat je Alex in dat vreemde Engels praten? Dat soort vragen vallen voor mij in dezelfde categorie als die van een vriendin die na het bedrijven van de liefde vraagt waarom je iets zus of zo deed. Misschien is het niet goed om het antwoord daarop te vinden. Dat maakt je zo bewust van je eigen creatieve proces dat je het waarschijnlijk vermoordt. En eigenlijk wil ik nog wel een aantal boeken schrijven.»