
Lang voordat het zeer korte verhaal, zkv, in zwang kwam dankzij kortebaancoryfeeën als Donald Barthelme, Lydia Davis en A.L. Sneijders schreef Richard Brautigan (Tacoma, Washington 1935 – Bolinas, Californië 1984) zijn beknopte handpalmvertellingen. Die ‘verhaaltjes’ leken louter terloops commentaar in de marge van het wereldnieuws maar bleken na herlezing veel minder vluchtig. Het beste is dat flitsproza of die flashes, suddens en blasters gewoon brautigans te noemen, als hommage aan een schrijver die eind jaren zestig tegen zijn zin een literaire cult-hero werd in hippiestad San Francisco en ver daarbuiten. De hippies zijn al lang weg maar de honderden vertelpilletjes van Brautigan, grootmeester van de beschrijving van het piepkleine en onooglijke, zijn er nog, pilletjes die Martin Bril al in grote bewondering innam toen hij nog geen naam en faam had.

Van zijn drie verhalenbundels – Trout Fishing in America (1967), Revenge of the Lawn (1971) en The Tokyo-Montana Express (1980) – is de eerstgenoemde titel de bekendste en nu voor de derde keer in het Nederlands verschenen. De titel zet de lezer meteen op het verkeerde been. Als de bundel al over vissen gaat, dan op een wel zeer bijzondere manier. Forel Vissen in Amerika is een personage dat steeds van gedaante verandert. Hij is een beweeglijk type dat een boek, een goedkoop hotel of een pen kan voorstellen. Brautigan is niet voor niets een meester in de metafoor: huizen op een rij zijn ‘zeehonden op een rots’; de zon is ‘een enorme stuiver’ die iemand in brand heeft gestoken; in een tweedehands boekhandel staan ‘duizenden kerkhoven in rijen geparkeerd als auto’s’.
Het is nodig stil te staan bij de voorkant van het boek. Geen forel te bekennen, wel een foto van de schrijver met een vrouw, ontspannen poserend voor het Benjamin Franklin-standbeeld op Washington Square in San Francisco. Het alter ego van die man trekt in Forel Vissen in Amerika met zijn vrouw en babydochtertje door het Amerika van de prille Kennedy-jaren-zestig op zoek naar aantrekkelijke visstekjes. In het openingsverhaal legt de ik-figuur min of meer uit waarom die foto op het omslag staat: omdat de plaatselijke drop-outs, drankorgels, linkse vredesdemonstranten, hongerlijders en andere maatschappelijke marginalen zich regelmatig bij Franklins beeld verzamelen. Brautigan besluit zijn Franklin-opening met een literaire verwijzing die meteen een overbekende visie op Gods eigen land formuleert: ‘Was het niet Kafka die Amerika leerde kennen door middel van de autobiografie van Benjamin Franklin? Kafka die zei: “Ik mag de Amerikanen omdat ze gezond en optimistisch zijn.”’ De 46 vertellingen die daarop volgen logenstraffen Kafka’s Amerika-beeld en laten ook zien dat Brautigan nooit een schrijver voor of van hippies, beatniks of welke groep dan ook is geweest: de beatnik die hij bij Franklins beeld laat optreden eet appelflappen, blijkbaar ‘een effectievere vorm van protest dan demonstreren bij een raketbasis’.
Er is nog een omslag in Forel Vissen in Amerika dat van belang is en dat verwijst naar waar de bundel werkelijk over gaat: de dood (van de Amerikaanse Droom). In De laatste keer dat ik Forel Vissen in Amerika zag ontmoet de melancholische rondtrekkende ik-figuur Forel Vissen in Amerika bij de Big Wood River in de buurt van Ketchum, Idaho, waar Hemingway zich vlak daarvoor – ’s ochtends vroeg op 2 juli 1961 – met zijn dubbelloops Boss-jachtgeweer door zijn voorhoofd had geschoten. Maar hij kwam er pas weken later achter ‘toen ik weer terug was in San Francisco en een exemplaar van Life inkeek’. Op het omslag stond een foto van Hemingway.
Hemingway-liefhebber Brautigan maakte op zondag 16 september 1984 in zijn huis in Bolinas, Californië met een geleende zilverkleurige Winchester Western Super X.44 Magnum een eind aan zijn leven door de loop van die Magnum in zijn mond te steken en de trekker over te halen. Zes weken later werd hij pas gevonden. De natuur had inmiddels haar ontbindende werk gedaan.
Brautigans daad staat beschreven, in al te sensationele geuren en kleuren, aan het begin en aan het eind van een uitputtende biografie over Brautigan: Jubilee Hitchhiker: The Life and Times of Richard Brautigan. Uitputtend omdat biograaf William Hjortsberg geen maat kan houden, niet synthetisch kan denken, geen enkele analyse van Brautigans werk aanbiedt, hoofd- en bijzaak even belangrijk vindt, niet aan voetnoten doet en zo oncontroleerbaar blijft. Het lezen van die biografie is een corvee. Waar Brautigan zeer economisch en effectief met woorden en zinnen omging, strooit zijn biograaf met overbodige hoofdstukken, roddel en oeverloze cafépraat. Schrijven is het scheppen van ‘specific information’ (Brautigan), dat wil zeggen dat je moet kiezen uit je materiaal en dat je een effectieve vorm voor je verhaal moet hebben: wat vertel ik en wat suggereer ik door weg te laten? Wat kan er nog meer bij, lijkt de biograaf te vragen. Door de vormeloosheid en het van de hak op de tak springen blijft de biografie een gigantische grabbelton van anekdotes, sterke verhalen, onbetrouwbare herinneringen van vriend, ex-vriend of vijand en moet de lezer zelf maar conclusies trekken over ‘life and times’ van Brautigan. Om te beginnen met Brautigans einde. Hjortsbergs reconstructie is zeker niet volledig als het gaat om Brautigans laatste weken. Als hij schrijft over de periode tussen Brautigans zelfmoord en de vondst van zijn lijk laat hij mensen aan het woord die speculeren over waar hij kan zijn gebleven. Eerst staat er dat mensen hopen dat ‘Richard had gone back to Amsterdam with a Dutch critic who had visited California earlier that summer’. Achthonderd bladzijden later duikt die mysterieuze Nederlander (Hjortsberg noemt geen naam) weer op. Deze keer – volgens de ongeïnformeerde biograaf twee weken vóór de zelfmoord – loopt die man met Brautigan door San Francisco, ‘a tall European stranger, a Dutch reporter in town to interview Brautigan for his newspaper in Amsterdam’.
Ik ben bang dat ik weet wie die Nederlander is. Het lezen van deze biografie was voor mij daarom een dubbel corvee. Al maanden was ik bezig met mijn eerste boek over Amerikaanse literatuur (Vrijheid in de steigers) toen ik op 1 september 1984 in San Francisco aankwam en meteen Brautigan opbelde (zijn telefoonnummer heb ik nog steeds: 415-868-2408), die me verwachtte. Ik had hem een half jaar eerder ontmoet na zijn korte maar heftige optreden tijdens One World Poetry in De Melkweg, waarover ik uitgebreid in de Volkskrant had geschreven, tot zijn genoegen. We raakten bevriend. Op donderdag 5 september ging ik weer bij Brautigan weg – niet in de laatste plaats omdat hij mij op een onbewaakt ogenblik die revolver liet zien; ik schrok me ‘dood’ – en betrok een hotel in Berkeley. De dag erna ontmoette ik Alice Walker en op dinsdag 10 september sprak ik uitgebreid met Ishmael Reed, een goede bekende van Brautigan. Mijn boek vorderde. De volgende namiddag vertrok ik naar Los Angeles. Maar op diezelfde elfde september was er gelukkig ook nog, na een dringend telefoontje van Brautigan, ruimte voor een urenlang gesprek met Brautigan, in zijn stamcafé Enrico’s, vlak bij zijn Japanse stamrestaurant Cho-Cho, hoek Columbus en Kearny Street bij Japantown. Hij was zeer ernstig en nam de tijd om zijn antwoorden nauwkeurig te formuleren. Ik wist niet dat dit zijn allerlaatste interview zou zijn. Of hij het wist? Drank, vrouwenaffaires, snerpende kritiek in kranten, destructief gedrag en de weigering van een nieuw romanmanuscript werkten ondermijnend. Ik vroeg hem of schrijven voor hem het scheppen en vasthouden van geluksmomenten was. Nee, zei hij zonder aarzeling, ‘schrijven is het scheppen van een veelvoud aan mogelijkheden, met inbegrip van de dood. In mijn verhalenbundel Revenge of the Lawn staat ergens dat er altijd iemand doodgaat aan het eind van de woorden, Nee, ik houd niets vast. Alles is in beweging. Schrijven is een energiek proces, een manier van leven, so the wind won’t blow it all away.’
Richard Brautigan, Japan-reiziger en liefhebber van Basho en Issa, boog voor me toen ik in de bus naar het vliegveld stapte. Hij zou me bellen in L.A. Hij belde niet. Ik hoorde pas dat hij dood was toen ik net in Nederland terug was, eind oktober 1984. Ik zal die buiging nooit vergeten.
Richard Brautigan schreef grafschriften en voetnoten bij de verwording van de Amerikaanse Droom en de besmetting van de taal. De taal was zijn schrijfmateriaal, dat hij aan het slot van Forel Vissen in Amerika becommentarieert: ‘Taal laat geen fossielen achter, althans niet voordat ze is opgeschreven…’. Zijn doordachte, effectieve woordenstroom blijft in beweging. Zijn zinnen vol opvallende waarnemingen van het minieme zijn verraderlijk nonchalant. Zijn pseudo-laconieke taal spartelt als een regenboogforel die een bochel heeft, die aan een slokje port bezwijkt, die telkens weer aan een visser ontsnapt of die rouwt om de dood van een hengelaar. Zijn ik-verteller reist ‘langs de goede namen’ op zoek naar een stekje dat kansen biedt of beschut tegen verloedering en valse beelden. Amerika blijft een plek ‘die vaak alleen bestaat in de verbeelding’. Het vissen op forel bestaat uit pogingen van de schrijver goede visstekjes te vinden. Die stekjes nemen de vorm aan van de natuur, een hotel, een boek, de auteur, de gouden punt van een pen, een tweedehands stukje forelstroom dat te koop staat, enzovoort. Brautigan zelf noemt Forel Vissen in Amerika in het allerlaatste interview van 11 september 1984 een ‘kwikzilverachtig’ boek. Kwik kun je niet oprapen als het op de grond valt. ‘Kwik neemt de gedaante aan van de omgeving. Mijn literaire taal hopelijk ook. Het boek is een idylle, satire, nostalgie, zoektocht, spelletje, jammerklacht over Amerika. Het gaat over de verschillende gedaantes die Amerika kan aannemen, de goeie en de slechte kanten, de hele shit.’
Forel Vissen in Amerika is een speels maar ernstig doodsbericht in ultrakorte afleveringen bij een vervlogen droom. De grote wereld benadert Brautigan vanuit het onooglijke, vanuit dat wat velen niet meer kunnen of willen zien, afgestompt als zij zijn door voorspelbare televisiebeelden of Hollywood-clichés. Doordat hij vanuit de bijna onzichtbare bijzonderheid schrijft en heel even, in mini-bestek, in verwondering stil blijft staan, kan bijvoorbeeld een zieke baby bij Hell-Diver Lake in juli 1961 een dringender kwestie worden dan de Tweede Wereldoorlog, zonder dat die oorlog wordt gebagatelliseerd, want ook dat kind gaat, als je het op z’n beloop laat, ‘op den duur deel uitmaken van het melkwegstelsel’. De details leiden naar grote zaken als oorlog en vrede. Of de literatuur daarop invloed kan uitoefenen? In The Tokyo-Montana Express relativeert Brautigan zijn literaire bliksemacties: de wereld ‘was al veranderd voor ik hier kwam. Soms als ik net iets heb geschreven (…) voel ik me als iemand die nutteloze strooibiljetten uitdeelt of als een oude man die in de regen staat…’ Iedereen heeft zijn rol in de geschiedenis, verzucht hij in Revenge of the Lawn, ‘die van mij is wolken’.
Richard Brautigan verschoof in zijn zkv’s de ogenschijnlijk vaststaande maatschappelijke verhoudingen door het kleine te laten oplichten en het grote in de schaduw te laten. Het is betreurenswaardig, voor het literaire oeuvre van Brautigan, dat Hjortsbergs ranzige baksteenbiografie Jubilee Hitchhiker een blubberige massa dubieuze anekdotes bevat en nauwelijks indringende vragen stelt over de relatie tussen leven en letteren in de unieke wereld van Richard Brautigan. Daarin blijft de overlevingskans van een mier van grotere importantie dan een stoet gevaarlijk bewegende schoenen op weg naar het graf van een gestorven vriend.
William Hjortsberg
Jubilee Hitchhiker: The Life and Times of Richard Brautigan
Counterpoint,
852 blz., € 29,99
Richard Brautigan
Forel Vissen in Amerika
Vertaald door Peter van Oers. Van Gennep, 160 blz., € 14,95