
Met sardonisch genoegen legt Lars von Trier in The Five Obstructions (2003) zijn oude mentor Jørgen Leth de ene na de andere beperking op. Allereerst moet hij zijn korte film Det perfekte Menneske (1967) – een klassieker – in Cuba opnieuw draaien maar nu mag elk shot niet langer zijn dan twaalf frames. Het lijkt een onmogelijke opgave. Toch werkt deze eerste obstructie uiteindelijk in Leths voordeel. Hij gebruikt de ultrakorte shots om herhaling en beweging te suggereren in een anders vrij statische film. De nieuwe versie is zeker even goed als het origineel, zo niet beter. Dit lijkt Lars von Trier teleur te stellen. Om zijn voorbeeld alsnog te zien falen, bedenkt hij een moeilijkere beperking: maak de film op de meest verschrikkelijke plek ter wereld, maar laat deze plek niet in beeld komen.
Op de kunstacademie is dit duel tussen leerling en meester inmiddels zelf een klassieker. Ook ik geef mijn studenten wel eens de opdracht om naar aanleiding van deze film beperkingen voor elkaar te verzinnen. Net als Von Trier zijn ze genadeloos. Als vileine sinterklaasgedichten van een gezin dat dit heerlijk avondje bewaart om de ergernissen van het afgelopen jaar in dichtvorm te bespreken, zo leggen de studenten pijnlijk bloot waar hun klasgenoten tekortschieten. In eerste instantie worden de beperkingen dan ook met veel gezucht en gesteun ontvangen, maar hoe onmogelijk de opdrachten ook lijken – gebruik geen enkel bijvoeglijk naamwoord; schrijf alles via Google Translate; schrijf alleen als de trein stilstaat op stations –, in het eindresultaat stijgen de studenten vaak boven zichzelf uit. De beperking heeft ze gedwongen een hindernis te nemen waar ze onbewust al een tijdlang voor omliepen.
Een beperking kan de creativiteit aanwakkeren. Ook mijn lievelingsschrijver George Perec (lid van het Franse verbond OuLipo) hield ervan om zichzelf opdrachten te geven. Zo beschreef hij alle bedden waarin hij ooit sliep, deed hij een poging tot een uitputtende beschrijving van een plek in Parijs, schreef hij een boek waar de letter ‘e’ niet in voorkomt en een boek met de ‘e’ als enige gebruikte klinker. Perfecte opdrachten voor wanneer het lege blad te veel mogelijkheden biedt, maar ik heb ze niet meer nodig. Tegenwoordig heb ik mijn eigen beperking: het ouderschap.
Naarmate de uitgerekende datum dichterbij kwam, rezen ook de verwachtingen. Ik (her)las een aantal mooie boeken die door jonge ouders zijn geschreven. De gewichtlozen van Luiselli, Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken van Arjen van Veelen, Dept. of Speculation van Jenny Offill, en natuurlijk The Argonauts van Maggie Nelson. Prachtige fragmentarische boeken die niet in een genre zijn te vangen. Ze lijken tussen flesjes en boertjes geschreven, wanneer de kinderen slapen. Elke alinea komt tot de kern, er is geen tijd om daar omheen te draaien. De schrijver weet immers nooit hoe lang het slaapje duurt, hoe lang er deze keer gewerkt kan worden.
Ook kinderloze schrijvers als Maartje Wortel en Maarten van der Graaff gebruiken de tijd als gereedschap. Maarten publiceerde geklokte gedichten in zijn tweede dichtbundel Dood werk (2015). De beperking geeft hem ruimte. ‘Ik klok het gedicht om vrij te zijn’, schrijft hij. Maartje Wortel zet een eierwekker als ze even geen inspiratie heeft. Zelfs artificiële tijdsdruk kan blijkbaar wonderen doen, bij anderen.
Voorlopig werkt de beperking voor mij vooral beperkend. Een column lukt nog net, maar de roman wordt rustig vooruitgeschoven. Er lijkt altijd wel iets anders te doen. Natuurlijk waren mijn verwachtingen te hoog. Een beperking moet gevreesd worden, anders werkt ze niet. Misschien moet ik mijn studenten vragen het iets moeilijker te maken.