Het is een even verleidelijke als ongrijpbare vergelijking. Wonen doe je terwijl je andere dingen doet – slapen, eten of mailen bijvoorbeeld – en plannen maakt voor activiteiten buitenshuis; lezen is een meer geconcentreerde bezigheid, wat afdwalen naar eerder gelezen boeken niet uitsluit. Luiselli heeft lang niet dezelfde functionalistische pretenties als de modernistische architecten. Haar boeken zijn nauwelijks als gebruiksvoorwerpen bedoeld, en ze gaan – en dat is zacht uitgedrukt – niet vergezeld van een technische handleiding of een sociaal programma. Of ze helpen bij het interpreteren of appreciëren van andermans boeken is evenmin gegarandeerd. In haar debuut Valse papieren, de essaybundel die in 2012 in het Nederlands verscheen, werden schrijvers zoals Brodsky, Benjamin en Sebald genoemd, maar over hun werk ging het niet. Vertellen over een zoektocht naar het graf van Brodsky in Venetië kan boeiend zijn, maar de poëzie van de dode dichter wordt er niet door ontsloten. Soms verviel Luiselli in Valse papieren in namedropping zonder noodzaak. Zoals in deze openingspassage van een van de laatste hoofdstukken: ‘W.G. Sebald zegt dat een emigré iemand is die, waar hij ook gaat, op zoek is naar de zijnen. Zo zoek ik de mijnen: de portiers.’ Het getuigde van weinig consideratie voor de tragiek van de emigré, terwijl het bestaan van Luiselli als ‘portier’ metaforisch in de lucht bleef hangen.

In 2014 werd haar fragmentarische tweede boek De gewichtlozen gepubliceerd – ‘een horizontale roman, verticaal verteld,’ aldus de vertelster. Zopas verscheen De geschiedenis van mijn tanden, net als de andere boeken bij de Amsterdamse uitgeverij Karaat. Ook deze roman heeft geen traditionele structuur en een moeilijk na te vertellen inhoud – de ondertitel luidt: ‘de levensloop en omzwervingen van Gustavo Sánchez Sánchez, alias Snelweg, alsmede zijn veilingcatalogus, waarin opgenomen de parabolische, hyperbolische, elliptische en allegorische uitweidingen, plus een circulaire rondgang langs beroemde plekken uit Snelwegs leven’. Sánchez vertelt over zijn leven: hij werkt in een vruchtensapfabriek, hij trouwt, wordt vader en laat zijn tanden trekken. Op een veiling verwerft hij het gebit van Marilyn Monroe, dat voortaan in zijn mond dienst zal doen. Daarna wordt hij zelf veilingmeester, en probeert hij de gebitten te verkopen van onder anderen Plato, Petrarca en Montaigne.

Ook in dit boek vallen meteen de verwijzingen op naar schrijvers. Eén motto van De geschiedenis van mijn tanden wordt toegeschreven aan een anonieme bron: ‘De dood zal komen en jouw tanden hebben.’ Het is een variatie op de beginregel van een dieptreurig gedicht van Pavese: ‘De dood zal komen en jouw ogen hebben.’ Alle nevenpersonages – en het zijn er nogal wat, want Sánchez vertelt vele anekdotes over vrienden, kennissen en familieleden – hebben de naam van een beroemdheid, meestal uit de culturele of literaire wereld. Er is sprake van een zekere Winifredo Gómez Sebald: ‘hij wil fotograaf worden maar hij kon alleen als fietsbrigadier aan de slag.’ Sánchez heeft een neef: Juan Pablo Sánchez Sartre, een slecht gehumeurde man ‘die plastic slippers droeg en een heel slechte dronk had’, en die zijn familieleden voortdurend verzekerde: ‘de hel, dat zijn jullie.’ Net voor zijn biograaf het woord neemt in het vijfde deel besluit Sánchez zijn uiteenzetting: ‘En zoals mijn oom Ludwig Sánchez Wittgenstein ooit zei: de wereld is alles wat er gebeurt en waar je niet meer over kunt spreken, daar moet je je mond over houden.’ Sánchez – en Luiselli met hem – houdt zijn mond dus niet over een aanzienlijk deel van de westerse cultuurgeschiedenis. Als hij de tanden veilt van Rousseau heeft hij het over diens gevoel voor humor: ‘pijnlijk kinderlijk ondanks zijn onweerlegbare intelligentie. Hij geloofde heilig in de goede aard van de mens; vooral in die van hemzelf.’ Voor wie een beetje vertrouwd is met het werk van Rousseau kan dat grappig zijn, maar hoogstens een beetje, en het maakt De geschiedenis van mijn tanden niet tot een machine om over zijn werk na te denken. Heeft Luiselli enkel humoristische intenties? Wil ze intellectualiteit parodiëren? En wat wil ze daarmee zeggen of bereiken?

Over Rousseau: ‘Hij geloofde heilig in de goede aard van de mens; vooral in die van hemzelf’

In een verantwoording aan het eind van de roman blijkt dat dit boek een complex ontstaansproces had, en dat grote delen geschreven zijn in opdracht van een kunstgalerij. De Jumex Collectie wordt bekostigd door de gelijknamige vruchtensapfabriek in Mexico-Stad. Luiselli heeft veel van de verhalen in De geschiedenis van mijn tanden niet alleen voor maar ook soms samen mét de fabrieksarbeiders geschreven. Op hun aangeven begon ze zich vragen te stellen over de waarde van kunstobjecten: ‘Wat voor invloed heeft het uit de context van een galerij, museum of literaire pantheon halen van een voorwerp of naam – een omgekeerd Duchampiaans proces – op de betekenis of interpretatie van dat voorwerp of die naam? De resultaten van deze gedeelde zorgen hebben deze collectieve “essay-roman” over de productie van waarde en betekenis in de hedendaagse kunst en literatuur opgeleverd.’ Deze resultaten zijn virtuoos te noemen, maar dan enkel op vormelijk vlak. Luiselli houdt de perspectiefwisselingen en de ongerijmde uitweidingen elegant bij elkaar: de roman eindigt met een chronologie van gebeurtenissen uit de wereldgeschiedenis, en met een reeks foto’s, speels verbonden met het verhaal van Sánchez. Nu en dan duikt toch een lelijke zin op met verkeerd gekozen werkwoorden of voorzetsels, zoals deze: ‘Na een bijeenkomst waarvoor ik uiteraard niet was uitgenodigd, stelde don Octavio voor dat hij me gespecialiseerde cursussen zou laten doen, met als doel me bezig te houden, en op die manier vaardigheden te krijgen om de periodieke crises van het fabriekspersoneel het hoofd te kunnen bieden.’ Het is een euvel dat waarschijnlijk aan de vertaling te wijten is, die trouwens wordt toegeschreven aan de van bij Borges bekende Pierre Menard.

Zelfs tot in het colofon duiken de grote namen op. Luiselli jongleert met de kunst- en cultuurgeschiedenis, maar achter dat spel gaat leegte schuil, en een gebrek aan ideeën of inzichten. Dat je aan de hand van dit boek wijzer zou worden over ‘de productie van waarde en betekenis in de hedendaagse kunst en literatuur’ – ik betwijfel het. Hoogstens legt Luiselli keer op keer het verondersteld arbitraire karakter van waarde en betekenis bloot, maar dat is een onttoverende activiteit die in de jaren zestig en zeventig diepgaander, kritischer en origineler is beoefend, in romans, in essays en in ‘essay-romans’.

En dat je als lezer wordt uitgenodigd om met dit boek ‘aan de slag te gaan’, zoals in een lovende recensie in The New York Times werd beweerd, is synoniem voor een experimenteerzucht die ook in het verleden heeft geleid tot de dwaling van de participatie en het ‘open werk’. Om de lezer aan het denken of schrijven te zetten is het beter om eerder dan spielereien en knipoogjes iets aan te reiken waar hij of zij een positie tegenover kan ontwikkelen, en het dus eens of oneens mee kan zijn. ‘Walter Benjamin zonder tranen’, zo noemde de Amerikaanse recensent dit boek, maar één zin van Benjamin is een inhoudelijke en ideologische goudmijn vergeleken met De geschiedenis van mijn tanden. Gezien dit citaat uit haar debuut Valse papieren zal Luiselli dat misschien niet ontkennen: ‘Schrijven: het boren in muren, het breken van ramen, het opblazen van gebouwen. Diepe opgravingen om – waarom eigenlijk? Om niets te vinden.’


Beeld: de tanden van Marilyn Monroe in originele setting. Foto Getty