Een van de fijnere romans die ik de laatste tijd las, is Writers & Lovers van Lily King. Een vriendin attendeerde me op deze schrijfster – het vinden van leesplezier lijkt vaak een ondergrondse activiteit - van wie ik niet eerder had gehoord, maar die al een bestseller op haar naam heeft die geïnspireerd is op het leven van Margaret Mead, Euphoria, en die ik nu ook wil gaan lezen.
Writers & Lovers gaat over een jonge vrouw, begin dertig, met een onrustig liefdesleven en een net overleden moeder, die ervan overtuigd is dat ze een boek gaat schrijven. Ze is er al meer dan zes jaar mee bezig. Ondertussen moet ze de huur zien te betalen van een soort schuur in de outskirts van Boston, en werkt ze als serveerster in een restaurant dat vooral wordt bezocht door mensen die werken aan Harvard University.
Wat allereerst heerlijk is van dit boek is dat het hoofdpersonage meer nog dan een schrijver-in-spe een lezer is, en gedachtes aan Faulkner, Bishop en Hesse continu vóórin haar mond heeft liggen. Daarnaast is toch weinig verslavender dan te lezen over iemands stress zich staande te houden in een druk restaurant, met alle details van gerechten die op instorten staan, hondse gasten en collegiale wel en wee. Of het moet zijn om te lezen over iemands liefdesleven dat steeds getrouwer wordt aan de liedtekst ‘Torn between two lovers’.
Dit klinkt allemaal een beetje flauw, maar het verrassende van Writers & Lovers is dat het nergens een oppervlakkig boek is. Het intellectuele gehalte is zo vanzelfsprekend dat het nergens meer uitgesmeerd hoeft te worden. Daarbij is Lily King niet bang om onverwachte geluksmomenten te beschrijven. Wat verder ook erg ‘leuk’ (pardon) om te lezen is, zijn haar ervaringen bij een soort creative writing course, waar ze al snel alleen nog maar bezig is om het creatieve proces van een van de mannelijke deelnemers in optimale banen te leiden in plaats van aan haar eigen werk toe te komen. Ook dit klinkt potentieel flauw, maar in de uitwerking van King is het sterk en sardonisch zonder zuur en oninteressant te worden.
Ik vind het mateloos fascinerend hoe iemand licht kan schrijven zonder dat je het gevoel krijgt met iets triviaals te worden opgescheept. Bij King zit ‘t ‘m in terloopse opmerkingen, over vrouwen die in het voorbijgaan op straat een snelle blikwisseling hebben die lijkt te zeggen: ‘Help.’ Over de omgang met kleine kinderen die je hele begrip van tijd op z’n kop zetten. En in de verwonderde vaststelling dat je meer gevoel kunt hebben voor een fictief personage dat in de jaren twintig vorige eeuw gecreëerd is dan voor de mensen die je in de dagelijkse werkelijkheid anno nu omringen. Én in het positieve effect dat de nabijheid van twee potentiële minnaars blijkt te hebben op het reviseren van je manuscript.
Grappige bijvangst van het lezen van dit boek: Shirley Hazzard. Op zeker moment is er een gesprek tussen twee fervente lezers, waarbij Hazzard als beider lievelingsschrijfster wordt genoemd. Ik hoorde een vage bel rinkelen, en vond inderdaad in mijn boekenkast de memoir die Hazzard had gewijd aan haar vriendschap met Graham Greene. Inmiddels liggen nu ook de in dit boek genoemde roman van haar klaar, The Evening of the Holiday, én een bundel essays, We Need Silence To Find Out What We Think. (She had me at the title.)
Nog een bijvangst: de beschrijving van de ideale literatuurcolleges, waarin studenten worden opgeleid tot lezers. ‘Na maandenlang gepraat te hebben over lamschenkel en de verschillende toepassingen van citroenrasp, is het een opluchting te praten over boeken,’ denkt de verteller die als kersverse literatuurdocente opeens aandachtige studenten tegenover zich vindt. Het bijzondere van dit boek is dat het laat zien dat kook-, lees- en schrijfsores bij elkaar horen.