Op 25 juli 1952 schrijft Alice Schwarz vanuit Berkeley een brief aan zoon Harry Mulisch, die haar het deels autobiografische verhaal Oneindelijke aankomst had gestuurd. Ze is ongekend openhartig en zelfkritisch over het in 1936 verlaten van man en negenjarig zoontje, waarbij ze als verklaring, en nadrukkelijk niet als apologie, haar eigen liefdeloze jeugd noemt. Wel vraagt ze zich af of hij zonder dat gemis in staat was geweest creatief te zijn: ‘Ik geloof niet dat een werkelijk gelukkig mens in staat is om te scheppen.’ Vier dagen later voegt ze er felicitaties voor zijn 25ste verjaardag aan toe. Omdat ze krap bij kas zit kan ze hem niet de nieuwe broek geven die hij wilde (‘Waarom een groene met ruitjes? Afschuwelijk’). Wel krijgt hij vijf dollar. ‘Fijn dat je boek nu af is. Die baan bij De Groene is zeker iets dat je moet aannemen, het is iets vasts en ook al verdien je er niet veel in het begin, het kan toch alleen maar voordelen hebben in de toekomst.’ Dat boek moet Archibald Strohalm zijn geweest, waarmee hij de Reina Prinsen Geerligsprijs won. Van dat Groene-redacteurschap is het, misschien wel mede daardoor, nooit gekomen. Al zie ik Harry in geruite groene broek niet gauw op het Westeinde achter een bureau zitten.
Ik lees dit in Zijn eigen land van Robbert Ammerlaan. Met groot plezier, maar het is wel een boek van een vriend voor een vriend over een vriend – waarom is de echte biografie van Marita Mathijssen niet doorgegaan? Of zijn biografieën helemaal niet nodig, en gaat het louter om het oeuvre? Als kind ben je misschien wel de meest ‘zuivere’ lezer. Er bestaat niets dan die letters op papier, dat verhaal. Dat een vrouw of man het geschreven heeft, en wie dat dan wel is, interesseerde mij in elk geval geen moer. In de bibliotheek ging ik op titels, kaften, formaten en plaatjes af, niet op namen. Hoewel, Gebr. Kluitman, Alkmaar, was bijna altijd prijs – wist ik veel wat een uitgever was? Pas op de middelbare school leer je auteurs en flarden biografie kennen (Vondel kousenwinkelier; Nescio handelsonderneming; Slauerhoff scheepsarts; Vestdijk arts, Friese jeugd, jonge vrouw en stofzuiger aan bij het schrijven; Lodeizen, jong gestorven en homoseksueel – wat betekent dat woord?).
Ik vroeg me dit (de noodzaak van biografie) af naar aanleiding van twee komende schrijversportretten in Het uur van de wolf – ik ben immers van lezer steeds meer kijker geworden (cultuurverlies?). Zozeer kijker dat ik van beide auteurs (Joke van Leeuwen en Thomas Verbogt) – ik zeg het met schroom – het werk niet ken, behalve uit recensies en van verfilming (Iep van Joke van Leeuwen). Wel zag ik Van Leeuwen op een bijeenkomst waar ze vertelde hoe haar geschreven en getekend werk tot rolprent werd gemaakt. Dat bleek geen onverdeeld genoegen. ‘Het boek was gewoon beter’, kreeg ik de indruk. Haar toon was wat pinnig. Nu zag ik het portret dat Heddy Honigmann van haar maakte: Een wereld tussen twee oren. Een geestige, kwikzilverachtige vrouw, dichter en prozaschrijver, tekenaar, wier creativiteit al decennia onverminderd doorwerkt. Vooral tot genoegen van ontelbare kinderen (dat ik niets van haar las blijkt te verklaren: Joke’s ster rees toen thuis het voorlezen afliep en dochter nog louter Astrid Lindgren gedoogde). Maar in de prijzenregen die haar werk uitlokte viel ook in 2013 de AKO Literatuurprijs voor haar roman Feest van het begin. In de documentaire zie je die toekenning en de vraag van Toine Huys: ‘Wat gaat u met het geld doen?’ Haar geïrriteerde antwoord: ‘Dat wordt aan mensen die jaarlijks vijf keer de Balkenendenorm verdienen nooit gevraagd.’ Assertief en ad rem.
En dat was ze, natuurlijk, als jonge meid al, zoals we op archiefbeeld zien wanneer ze in 1978 Camaretten wint voor haar eerste conference met liedjes. Waarom ze won? Er waren toen nog weinig vrouwen die eigen teksten schreven en die niet-diva-achtig brachten, zegt ze nu. Net als Annie M.G. is ze domineesdochter. Maar dan een dominee die, jaren zestig, op de vraag naar God kon zeggen ‘dat ze zwart was’. Een dwarsig en inzicht gevend antwoord. Dat dwarse van pa, van haar ouders, heeft ze gekwadrateerd. Net als de weerzin tegen geslotenheid en vooroordeel. Van Leeuwen is geëngageerd, zoals dat ooit heette, maar zo een typering doet al gauw te kort aan de levendigheid van fantasie en talent. Deze documentaire van Heddy Honigmann is tamelijk klassiek: we gaan met Joke mee naar optredens; we komen bij haar thuis; ze moet oude foto’s laten zien en daarbij vertellen; haar zussen komen op bezoek; net als een Vlaamse bewonderaarster die als kind door haar het licht zag (dat ook voor Abdelkader Benali dankzij haar boeken gloorde); Joke’s zoon vertelt over moeder. Soms stelt Honigmann vragen. Over de liefde en daarmee verbonden verdriet. Over de eenzaamheid van schrijver- en tekenaarschap. Over verlegenheid in sociaal contact en het totaal ontbreken daarvan bij publieke optredens. Enfin, de mens achter de kunstenaar. Niet noodzakelijk, wel informatief. En verrassend het fragment uit de speelfilm Iep waarin Ieps adoptiemoeder, gespeeld door Joke Tjalsma, bijna dubbelganger lijkt van Joke de auteur, inclusief het eigenaardige toontje in de stem, dat Joke van Leeuwen als jonge meid gelukkig nog niet had.
Totaal anders is de documentaire van Ditteke Mensink over Thomas Verbogt (Ik begon te schrijven toen ik drie was). Daarin geen interview, dagelijks leven, carrière, oeuvre, literaire opvattingen. Het is een cinematografisch, haast autonoom werkstuk, waarin de herinneringen, fantasieën, angsten en levensreddende verhalen van het kind Thomas, dat door hersenvliesontsteking bijna doodging, filmisch verbeeld worden. Geen realisme maar beeldpoëzie. Voor mij niet in woorden te vatten. Heel even is Verbogt zelf soms te zien, maar zijn aanwezigheid zit in de stem die zich meestal richt tot de vader, die hem nooit begrepen heeft. Verbogts stem schetst een levensverhaal van angst, eenzaamheid, vergeefsheid, melancholie en weemoed, alles wortelend in die oerscènes van het driejarig kind, langdurig geïsoleerd in een soort aqariumbak in het ziekenhuis. Wiens fladderende gedachten tot mooie en bange verhalen werden. Wat tegelijk zijn redding was. De documentaire moet Verbogt ten voeten uit zijn, tegelijk is het kunstzinnige film. Ik vond het mooi, maar voelde niet de dwingende behoefte hem te gaan lezen. Zie voor boekrecensies de stukken van Kees ’t Hart op de site.
By the way, ik heb Harry Mulisch persoonlijk gekend. Opschepper, denkt u. Welnee. Want ik zat natuurlijk niet in de Herenclub of enig literair gezelschap. Hij was de vader van het beste vriendinnetje van mijn dochter op de basisschool. Stoute meisjes. Ik stond bij het schoolplein te wachten, hij nooit. Dochter mocht logeren op het kasteeltje dat een belangrijke rol speelt in De ontdekking van de hemel. Ik haalde haar op, maar de kinderen moesten gezocht door mevrouw Mulisch. En zo bleef ik, doodnerveus, achter met de Grote Minzame Meester. Ik raaskalde. Hij vroeg hoe het met De Groene ging. Goed, zei ik, wat niet zo was. Het ging decennia moeizaam met De Groene. Ach, schrijvers, je kunt er maar beter niks mee te maken krijgen. Je moet gewoon hun werk lezen. Of naar een documentaire kijken.
Het uur van de wolf, NTR, donderdags NPO 2, 22.55 uur. Joke van Leeuwen 14 september. Thomas Verbogt 21 september