
Marleen Stikker komt buiten adem het achthoekige anatomietheater op de zolder van De Waag binnen, een van de oudste stadspoorten van Amsterdam. Ze is hier snel naartoe gefietst vanaf het Amsterdam Science Park en zat niet lang daarvoor nog in Brussel, waar ze de Europese Commissie adviseerde over de nadelen van smart city’s. Eenmaal aan tafel zegt ze tegen haar collega: ‘De laatste weken vraag ik mij af of ik niet iets minder moet gaan doen. Wel net zo hard werken, maar gericht op een paar zaken, prioriteiten stellen.’ Als directeur van onderzoeksinstituut Waag, waar de plek van technologie in de samenleving wordt bestudeerd, wordt ze overal uitgenodigd. Of het nu de Europese Unie is, een ministerie, een idealistisch bedrijf of een kleine gemeente in een uithoek van Nederland die belt, Stikker gaat altijd.
Alhoewel, Airbnb belde ook onlangs. Of ze kon meedenken over de rol die het platform voor vakantiewoningen kan innemen in de stad? ‘Zo’n uitnodiging slaat natuurlijk helemaal nergens op.’
Waarom niet?
‘Als een bedrijf weigert in gesprek te gaan met de wethouder en niet in overeenstemming met de belangen van de stad handelt, dan schofferen ze die stad en moet je niet bij mij komen vragen of ik wil meedenken over hoe je het goed kan doen. Het is exemplarisch voor hun manier van handelen. Ze hebben zeer diepe zakken om Jan en alleman aan boord te hijsen en medeplichtig te maken. Ze nemen hele leuke en creatieve mensen aan, hebben fantastische koffie en organiseren ongetwijfeld erg bijzondere sessies waar ze zeggen: “Natuurlijk willen wij geen overlast!” Maar in de kern zijn de mensen die je daar ontmoet niet de mensen die strategische keuzes beïnvloeden, zij zijn gewoon uithangborden, een charmante façade.’
Het doet denken aan een passage uit haar in november verschenen boek Het internet is stuk, maar we kunnen het repareren, waarin ze op bezoek gaat bij het Nederlandse kantoor van de Amerikaanse taxidienst Uber. Ze heeft een vernietigend opiniestuk geschreven en de Nederlandse vertegenwoordiger wil daar met haar over praten. Maar: ze komt zijn kantoor niet binnen omdat de receptionist haar een geheimhoudingsverklaring voorlegt die ze weigert te tekenen. ‘Hoezo bepalen mijn gesprekspartners eenzijdig wat de regels van het gesprek zijn?’ Er wordt druk getelefoneerd, zij wacht geduldig. ‘Het zijn precies deze cultuur van wantrouwen en de arrogantie van de macht die mij tegenstaan’, schrijft ze. ‘Het tekent ook de machtsongelijkheid tussen politiek en bedrijfsleven. Wethouders die onderhandelen met bedrijven als Airbnb en Uber moeten dat altijd doen op het terrein van de tegenstander, en er staat altijd een leger aan juristen klaar.’
Die felheid en compromisloosheid is zeldzaam voor Stikker, die juist kalm spreekt, hard kan lachen en ondanks de in haar ogen erbarmelijke morele staat van de technologiesector een onverwoestbaar vertrouwen houdt in dat het wél kan. Ze weet ook dat het kan, ze was er namelijk bij toen het allemaal begon, eind jaren tachtig, en het internet nog hoopvol was.
Het Amsterdam waar zij toen woonde lag er gehavend bij. Een ‘bonte stoet van krakers, kunstenaars en kleinschalige bedrijven nemen bezit van de lege panden in de binnenstad en aan de randen van de stad’. De kraakbeweging wordt een broedplaats van creativiteit en initiatief, waar het internet gretig wordt omarmd om kennis te delen met ngo’s in Joegoslavië, Zuid-Afrika en Zuid-Amerika. ‘Wij beseften toen al dat technologie een uitdrukking van macht is en dat als je als mens soeverein wil zijn, je je die technologie moet toe-eigenen.’
Het internet is dan nog een zwart scherm met daarop witte regels code. Wie de juiste codes intikt, kan het ‘net’ op. Stikker besluit samen met de oprichters van provider xs4all dat het toegankelijk moet worden voor iedereen. Ze bouwen een interface, een wereld opgebouwd uit tekst, die ze de De Digitale Stad noemen. Waar je bij binnenkomst kunt klikken op ‘Het Postkantoor’, ‘Gebouw voor Kunst en Cultuur’, ‘De Kiosk’ of op een van de andere gebouwen, zoals de huizen van mensen die zich als bewoner melden. Via het ‘Centraal Station’ reis je naar andere steden. Het is de eerste democratische toegangspoort tot het internet waar chatberichten worden uitgewisseld en waar de gemeente, de bibliotheek en de universiteit zich kort daarna ook op aansluiten. De stad is krankzinnig populair, er ontstaan files om je aan te melden en modems raken in hoog tempo uitverkocht. Mensen willen massaal deel uitmaken van deze eerste vorm van sociale media.
Hoe anders is dat nu? Een maand geleden houdt Stikker op het podium van de Utrechtse concertzaal TivoliVredenburg haar privacy-rede, waarin ze na een minuut of tien de zaal vraagt: ‘Ik weet niet of mensen zich dit herinneren… maar kennen jullie dat gevoel van “alles is nog mogelijk?”’ De pijnlijke stilte die valt wordt doorbroken door Stikker die zegt: ‘Sorry! Sorry voor ons! Maar het is niet zo dat wij naïef zijn geweest.’
In de vroege jaren negentig is er namelijk altijd de angst dat de idyllische broedplaatsen van creativiteit en verheffing worden overgenomen door commerciële marktpartijen. Stikker haalt in haar boek, maar ook in de vele gesprekken die ze voert, vaak dezelfde slottoespraak aan van een driedaagse hackersconferentie uit 1989, waarin een manifest wordt geformuleerd: ‘Informatie behoort de mensen toe en wordt door de mensen gemaakt. Computerwetenschappers en -ontwikkelaars staan ten dienste van het volk en mogen zich niet ontwikkelen tot een kaste van bevoorrechte en onverantwoordelijke technocraten.’
Kijk je naar de huidige tech-elite, dan bestaat die voornamelijk uit mannen die ideologisch maar ook qua karakter sterk op elkaar lijken: Mark Zuckerberg van Facebook, Elon Musk van Tesla, Travis Kalanick van Uber en Jeff Bezos van Amazon.
‘Het mooiste recente voorbeeld is Adam Neumann van WeWork, hij is het prototype. Een Jezus-achtige verschijning: knap, zonder zelftwijfel en met een messiaanse boodschap waar dan ook nog een soort yoga-tintje aan kleeft. Een behoorlijk narcistische persoonlijkheidsstructuur, maar ook iemand die aantrekkelijk is en speelt met het verlangen om daarbij te willen horen.’
Ze zijn niet alleen succesvol, maar ook populair.
‘Mensen volgen graag, we zijn inherent goed van vertrouwen. Een eigenschap die ik trouwens weiger om als problematisch te zien. Wij bestaan omdat we samenwerken, delen, sociaal zijn. Het is ons overlevingsmechanisme. Competitie en strijd zijn daar ook onderdeel van, maar op dezelfde manier waarop privacy onderdeel is van soevereiniteit. Dat soort termen hoort bij elkaar: als mensen goed van vertrouwen zijn, hoort daar de verwachting bij dat de ander dat niet zomaar beschaamt. En binnen dat vertrouwen kun je met elkaar de competitie aangaan, dat mag allemaal.
Dat is iets anders dan een wereldbeeld waarbij de best fit, of de meest geslaagde rational man die volledig bezig is met zijn eigen voortbestaan, altijd wint. Het bijzondere aan Silicon Valley is dat ze beide mensbeelden hebben verenigd in één model: het vertrouwen dat wij als mensen in elkaar stellen, is ingebed in een bedrijfsstructuur die uitgaat van de zelfzuchtige mens. Als je dat perspectief verankert in een structuur als het internet, staat iedereen elkaar daar naar het leven.’
Waarom werd jullie mensbeeld niet het dominante model?
‘Wat ik steeds duidelijker ben gaan zien is dat juist op het moment waarop wij betoogden dat het internet een publiek goed moest zijn, een gezamenlijke plek, het hele denken over het publieke domein zieltogend was. Het internet werd in cultuur gebracht op een moment dat alles geprivatiseerd moest worden; het kapitalisme had gewonnen en dat was online niet anders. Ons pleidooi dat je je te weer moet stellen tegen ongebreidelde marktactiviteit viel in het niets.’
Je had gewild dat het internet geboren werd in een andere tijd.
‘Liever had ik gewild dat dit marktdenken niet in de jaren tachtig en negentig zo enorm veel positie had gekregen. Lange tijd heb ik geroepen: technologie is niet neutraal, maar daar moet je specifieker in zijn: technologie is een representatie van de macht en zijn ideeën. De geprogrammeerde codes zijn de wetten. De vraag die je altijd moet inbrengen bij een discussie over technologie is: waar ligt de macht? In wiens belang gebeurt dit? Ik ga binnenkort naar een conferentie over AI at work en ik heb aangegeven dat er een tafel moet zijn die gaat om de vraag: Wat als die artificiële intelligentie in handen van de vakbond is? Dan betwijfel ik of iedereen nog steeds zo enthousiast is.’
Wat zou er dan gebeuren?
‘Als je deze technologie in het belang van, klassiek geformuleerd “de arbeider”, zou toepassen, dan zou die willen weten hoe effectief het management eigenlijk is, wat zij precies doen. Zij zullen zich gaan afvragen of dat management niet kleiner kan, of zelfs weg. Ze zullen andere vragen stellen, zoals: Hoe garanderen we onze baan en ons inkomen? In plaats van: Hoe maximaliseren we de winst en beperken we de rol van arbeid?
Op het moment dat je machtsdenken toevoegt aan verhalen over artificiële intelligentie, robots, big data en al die onderwerpen, dan heb je plots een gesprek dat behoorlijk down to earth is. Dan heb je het gewoon weer over: Wie financiert deze innovatie? Wat heeft hij daaraan? Maar nu is het hele gesprek hierover omgeven door mystificatie en een deterministisch geloof dat technologie onvermijdelijk is. Dan krijg je het narratief: robots nemen jouw baan. Nee! Bedrijven met robots nemen jouw baan.’
Hoe nu verder?
Diagnoses zijn er volop van de crises waar de wereld mee worstelt. Van de klimaatcrisis tot de crisis in de westerse democratie, van de technologische ontheemding tot het doorgeschoten kapitalisme met zijn groeiende kloof tussen superrijk en kansloos arm – er zijn inmiddels stapels boeken en rapporten over verschenen. Langzaam gaan we nu van diagnose naar voorstellen voor verandering. In deze interviewserie laten we prominente denkers aan het woord over de oplossingen voor de grote problemen van deze tijd.
Over de hoopvolle ondertitel van haar boek – ‘maar we kunnen het repareren’ – heeft Stikker getwijfeld. Klopt dat wel? Is dat een reële optie? ‘Ik ben geen naïeve optimist, maar ik geloof dat je altijd moet handelen in de richting van de wereld die je voor ogen hebt. Daarom wilde ik dit boek schrijven. Er is gebrek aan een alternatief narratief, een andere blik op wat het internet zou kunnen zijn. Juist omdat dat andere internet heeft bestaan. Het internet is een netwerk van netwerken, daar komt het begrip ‘inter’ vandaan. Het kwam voort uit een combinatie van computernetwerken van sociale bewegingen, die hebben het internet groot gemaakt. Maar het enige verhaal dat nu bestaat is dat het begon als een militair en wetenschappelijk netwerk en dat multinationals het daarna groot hebben gemaakt. Maar er zat een stap tussen, dat waren wij.’
Is niet de kracht van dat gehaaide marktdenken geweest dat het in korte tijd iedereen heeft aangesloten en innovatie heeft aangejaagd?
‘Alles wat we nu hebben was er in essentie toen ook: de zoekmachines, de online aanbevelingen en sociale platformen. Natuurlijk is het waar dat die grote platforms de toegankelijkheid hebben vergroot, maar ze hebben ook de bel gecreëerd waar we nu allemaal in zitten. Wanneer werd Google succesvol? Natuurlijk door toedoen van twee slimme oprichters, maar ook omdat er een venture capitalist bij kwam. Dat geldt voor alle succesvolle bedrijven. De innovaties bestonden al, maar zij kenden de strategieën en vonden het kapitaal om markten toe te eigenen, te monopoliseren en vervolgens te dicteren.’
Was jullie model wel schaalbaar geweest?
‘Als je mij vraagt of de sociale netwerken van ngo’s hadden kunnen zorgen dat het hele Amerikaanse continent zou zijn aangesloten op het internet? Nee, dat denk ik niet. Daarom geloof ik juist in hybride-vormen. De combinatie die ooit is gemaakt tussen een idealistische provider als xs4all en een marktpartij als kpn was een goed idee, het is jammer dat kpn volledig de mist is ingegaan omdat het alleen nog vanuit aandeelhoudersbelang redeneert. Het probleem is niet dat je dat marktspel niet mag combineren met idealisme, maar het gaat om de balans daartussen en dat kan niet als je als bedrijf elke paar maanden moet optimaliseren voor je kwartaalcijfers en zo gedwongen wordt tot rare sprongen.
Mijn optimisme is daarom tweeslachtig: ik denk dat het relatief makkelijk is om het internet te repareren maar dat het veel ingewikkelder is om vat te krijgen op de onderliggende structuur. Op de manier waarop kapitaal over onze aarde raast. Daarin zit een duidelijke parallel met de duurzaamheidsbeweging. Het heeft even geduurd, maar de analyse dat de Shells en de andere fossiele bedrijven zich louter bezighouden met extractie, en weinig teruggeven, is een op een van toepassing op de digitale sector.’ Niet toevallig gaat het ook om dezelfde geldstromen. ‘De oliegelden van de Saoedische kroonprins Mohammed bin Salman zitten nu in het investeringsvehikel dat investeert in de extractie van onze data door Silicon Valley.’
Hoe pakken we die macht aan? Hoe ziet dat er concreet uit?
‘We kunnen die macht letterlijk opbreken zoals sommige Democraten in de Verenigde Staten voorstellen. Dat kan allereerst door het te verbieden om in meerdere sectoren actief te zijn, ook niet achterlangs. Dus niet én in het verzekeringswezen én in de retail én in de gezondheidszorg. Of zelfs niet eens in de online wereld en in de fysieke wereld tegelijkertijd. Dan zouden Amazon en supermarktketen Whole Foods niet één bedrijf kunnen vormen en zou Facebook niet WhatsApp en Instagram gekocht kunnen hebben. Dat is een kwestie van mededingingswetgeving aanscherpen en aanvullen.
Verder moeten we persoonsdata en de platformen van elkaar scheiden. Simpelweg door te verbieden dat je eigenaar van allebei kunt zijn. We zouden naar een model kunnen waarbij je persoonsdata beschermt in een entiteit met een non-profit of coöperatieve structuur, en dat je vervolgens met die data je kunt begeven op een sociaal-mediaplatform. Dat kan dan wel wat advertenties plaatsen afhankelijk van het model, maar het verdienmodel dat drijft op spionage en handel in persoonsgegevens is dan gebroken.’
Hoe had De Digitale Stad eruitgezien als die nu nog had bestaan?
‘Niet als één centrale stad maar een netwerk van vele steden die op elkaar zijn aangesloten. Dat federatieve model gaat uit van decentralisatie en gaan we steeds meer zien: dat je in een sfeer komt die voor iedereen toegankelijk is, waar alles met elkaar gesynchroniseerd is, maar waar het eigenaarschap niet bij één partij ligt. Het mooie daaraan is dat degene die het podium verschaft daar ook automatisch verantwoordelijk voor is. Het kan prima dat zo’n beheerder zegt: ik heb even genoeg van je, je misbruikt mijn gastheerschap, ik gooi je eruit.’
Dus als iemand uit jullie Amsterdamse digitale stad wordt gegooid, verhuist diegene naar Utrecht?
‘Ja, of iemand richt zijn eigen stad op. In principe gebeurt dat nu ook met extreemrechtse platformen zoals 4chan, 8chan en Gab, met als groot voordeel dat je uiteindelijk als offline wereld kunt zeggen: mooi, daar zitten ze dan. Vervolgens kun je dan een gesprek hebben over of we dat wel willen. En of hun vrijheid van organisatie niet doorschiet in geweld. Maar wat je niet hebt zijn digitale metropolen die ook nog eens alle data van bewoners centraal hebben opgeslagen.’
Op de houten zolderkamer waar Stikker en ik praten, hangen twee kunstwerken. Allereerst een replica van Rembrandts schilderij De anatomische les van Dr. Nicolaes Tulp, waarop de dokter in 1632 voor de ogen van zijn studenten een lichaam opensnijdt. Het doek hangt hier niet zomaar, de anatomische lessen vonden plaats in dit gebouw midden in de stad. Nu is het het hoofdkwartier van Stikker en haar mensen, en dat is terug te zien in het andere kunstwerk: een gigantisch paneel waarop een Alexa (de spraakassistent van Amazon) is ontleed door de Amerikaanse professor Kate Crawford. Alle microfoontjes, datastromen, benodigde fossiele grondstoffen, menselijke arbeid en financiële belangen zijn minutieus in kaart gebracht – het is de anatomie van een moderne machine.
Je bent pas echt eigenaar van een apparaat als je het kunt openmaken om het te repareren of veranderen. Als dat niet kan, zoals bij de meeste hedendaagse technologie zoals Alexa, dan bezit het apparaat jou. Het is in een notendop waar Stikker in gelooft: de onderzoekende mens die net als de krakers in de jaren tachtig of de ethische hackers van de jaren negentig, zich iets toe-eigenen door het te kraken en publiekelijk beschikbaar te stellen.
Stikker heeft talloze keren de kans gehad om in te stappen bij bedrijven. Haar Digitale Stad, maar ook haar betrokkenheid bij de oprichting van xs4all of het lanceren van de duurzame Fairphone waren projecten waarmee ze rijk had kunnen worden. Zo rekenden ondernemers haar keer op keer voor, maar ze bedankte voor die kansen. ‘Dan moet je plots één ding gaan doen. Terwijl ik altijd zoek naar de frontier, naar de frictie. Dat is de plek waar ik van betekenis ben.’
Zelf is ze soms verbaasd over hoe ver dat punt van frictie is opgeschoven de afgelopen jaren. Aangejaagd door een eindeloze reeks tech-schandalen zijn in Amerika inmiddels opstanden uitgebroken binnen Google, Microsoft, Twitter en Amazon. Medewerkers lopen er tijdens gezamenlijke manifestaties de deur uit. ‘Ze verzetten zich tegen de houding van hun bedrijven ten opzichte van de wereld. Dat is hoopvol.’
Een verdieping lager dan het anatomietheater sleutelen studenten en kunstenaars machines open. Achter hen staan tientallen bakjes met geleiders, draadjes en moertjes. Het is een ‘toekomstlab’ waar mensen kunnen 3D-printen of snijden met lasers. ‘Steeds meer steden hebben zo’n laboratorium, wij zetten ze op in bibliotheken. Maar alle scholen en gemeentehuizen zouden er een moeten hebben’, vindt Stikker. ‘Plekken om de online wereld open te schroeven. Niet om zand in de machine te strooien, of om ons af te keren van technologie, maar zodat we als samenleving het beter gaan begrijpen en plaats nemen aan de tekentafel.’