J e ogen hebben me betoverd, je hebt mijn hart gestolen, ik sta in vuur en vlam, onze zielen vloeien in elkaar over: allemaal clichés, geen dichter komt daarmee weg. Toch zijn deze metaforen ooit nieuw geweest, bovendien drukken ze, als je ernaar kijkt alsof je ze nooit eerder hebt gehoord, inderdaad fysieke en psychische fenomenen uit die voor verliefden maar al te reëel zijn. Een blik kan beheksen, er gebeurt van alles met je hartslag, ademhaling en lichaamstemperatuur zodra je je in de nabijheid bevindt van iemand naar wie je verlangt, en iedere minnaar kent momenten waarop het onderscheid tussen ik en jij geheel verdwenen lijkt te zijn. Verliefdheid is een roes die verslaaft.

De Griekse dichter Meleagros (ca. 135-70 voor Christus) werd geboren in het Syrische Gadara (Umm Qais, nu in Jordanië), woonde lange tijd in Tyrus (Libanon) en verhuisde op latere leeftijd naar het eiland Kos. Als een van de laatste hellenistische dichters stelde hij een belangrijke bloemlezing uit het werk van zijn voorgangers samen, die later deel ging uitmaken van wat we tegenwoordig de Anthologia Palatina noemen, een reusachtige verzameling epigrammen uit verschillende perioden. Van hemzelf zijn ruim honderdtwintig gedichten overgeleverd, waarvan het eerste twee pagina’s in beslag neemt, maar de rest in lengte varieert van twee tot twaalf versregels. Ze gaan allemaal over erotische beslommeringen, en Paul Claes heeft ze vertaald. Eigenlijk werd het hoog tijd dat dit een keer gebeurde, want de invloed van dit kleine oeuvre op de Europese liefdespoëzie is enorm. De wijze waarop Meleagros erotiek en verliefdheid conceptualiseert werkt door in de Latijnse poëzie van Catullus, Propertius en Ovidius, en via hen in de lyriek van Petrarca, Ronsard, Shakespeare en P.C. Hooft.

Verdiende straf

Gekwelde ziel, pas aan het vuur ontkomen brand je
alweer terwijl je afkoelt en op adem komt.

Wat klaag je nu? Toen jij de harteloze Eros
verwende, wist je toch dat hij een adder was.

Je wist het niet? Besef dat jij voor al je snoepgoed
alleen maar vuur en kille sneeuw gekregen hebt.

Je hebt het zelf gewild. Verdraag dat als beloning
voor wat je deed, verschroeide honing je verbrandt.

Wie in dit boek op zoek gaat naar authentieke verscheurdheid of diep doorleefde verlangens komt echter bedrogen uit. Meleagros is een vrolijk en virtuoos taalkunstenaar, voor wie een geslaagde volzin vele malen belangrijker is dan welke gevoelens dan ook. De dichter jongleert met beelden, speelt met woorden, combineert elementen uit de literaire traditie, roept verwachtingen op om ze te verstoren en geniet ervan hetzelfde steeds net iets anders te formuleren. In Meleagros’ poëzie gaat het niet zozeer om de liefde zelf, als wel om de vraag hoe je een verschijnsel dat even bekend als ongrijpbaar is verrassend kunt presenteren. Het zijn koele, knappe gedichten, die desondanks verwijzen naar een diep mysterie.

Meleagros’ fictieve universum wordt bevolkt door bloedmooie meisjes en jongens, die allemaal even hitsig, onbetrouwbaar en manipulatief zijn: ‘Je zoen is lijm, Timarion, je blik een vlam,/ je schroeit al wie je zag, je boeit al wie je nam.’ De dichter is gefascineerd, maar ziet er geen been in wraak te nemen als hij zijn zin niet krijgt. Over dezelfde Timarion zegt hij in een ander gedicht:

Timarion, die ooit gestroomlijnde plezierboot,
verdraagt de riemslag van het liefdesspel niet meer.

Haar schouders buigen met haar rug voorover als een

ra aan de mast. Gerafeld is de grauwe stag.
Haar borsten hangen slap als fladderende zeilen.

Haar romp is fel gehavend door het stormgebeuk.

Dat Timarion in het ene epigram nog een verleidelijk sletje is, en een paar bladzijden verder een uitgelubberde hoer op leeftijd versterkt de indruk van fictionaliteit. Timarion is een type, geen mens van vlees en bloed.

Het heeft geen zin slechts een handvol van deze gedichten te lezen, want op het eerste gezicht gebeurt er hoegenaamd niets interessants. Pas wanneer je de collectie als geheel doorneemt, zie je dat Meleagros’ vakmanschap gelegen is in de vaardigheid met woorden en motieven te schuiven. De versvorm is die van het elegisch distichon, een couplet dat uit een hexameter en een pentameter bestaat, en omdat veel gedichten niet meer dan twee of drie coupletten tellen, is compactheid hun meest in het oog springende eigenschap. Neem nu dit epigram:

Ik schrijf nooit meer dat Theron mooi is. Zelfs de fakkel

van Apollodotos straalt nu niet meer als toen.
Ik kies voor vrouwenliefde. Ruige konten pakken

is iets voor herders die het met hun geiten doen.

Theron en Apollodotos zijn blijkbaar te mannelijk geworden om nog aantrekkelijk te zijn, vandaar dat de spreker het tijd vindt om op een ander soort seks over te stappen. Flauw en grof? Het Grieks is een wonder van dichtheid. Om te beginnen zijn de namen van de jongens veelzeggend, want Theron roept het woord voor roofdier (thêr) op, terwijl Apollodotos een geschenk van de zonnegod Apollo is. Het fallische beeld van de uitgebrande fakkel contrasteert dus met de lichtstraal die hij eerst was. Vervolgens staat er niet dat er voor vrouwenliefde wordt gekozen, maar zegt de dichter: ‘ik bemin een vrouwelijke Eros’, wat de mogelijkheid openhoudt dat hij op zoek is naar een glad knaapje.

De laatste zin, waarin het met geweld binnendringen van ontuchtige dichtbehaarde holletjes aan herders wordt overgelaten, eindigt met het adjectief ‘geiten bestijgend’, dat een onverwachte uitsmijter vormt. En juist in deze laatste zin staan drie lange samengestelde woorden, die door hun vorm de verhevenheid van het homerisch epos oproepen.

Hoewel de gedichten in het Nederlands ritmisch niet overal even lekker lopen, heeft Paul Claes de sfeer en gevatheid van Meleagros uitstekend getroffen, terwijl hij bovendien verhelderend commentaar levert. Maar dit soort verzen nodigt ertoe uit de competitie met de vertaler aan te gaan. Wie durft?