Een verwrongen stuk schroot lijkt het. Maar van dichtbij zie je dat het een uit de modder van het slagveld opgedolven, vergulde aluminium adelaar is. Ooit bekroonde hij de vlag van het 21ste Regiment Infanterie van het door de Duitsers in de pan gehakte Franse leger.

Het is een van de pakweg driehonderd maffe voorwerpen op de tentoonstelling France-Allemagne(s) 1870-1871 in het Musée de l’Armée in Parijs. De expositie is weggemoffeld op de derde verdieping, achter in het immense complex van de Invalides. De adelaar bevindt zich tussen Duitse punthelmen en een zwarte sjako met doodshoofd en paardenstaart, de hoorns van het laatste geslachte rund in het belegerde en uitgehongerde Parijs, afweergeschut om luchtballonnen naar beneden te knallen, onwezenlijke foto’s, sabels en geweren met onbehaaglijk lange bajonetten, de houten kop van Bismarck als notenkraker en schilderijen vol helden en lijken.

Adelaar van de vlag van het Franse 21ste Regiment Infanterie, 1860 © Paris, musée de l’Armée, Dist RMN-GP / Pascal Segrette

De Frans-Duitse Oorlog is een beetje een vergeten episode, ondanks de vele doden, gewonden en krijgsgevangenen. De Duitsers worden tegenwoordig niet graag meer aan hun verpletterende zege herinnerd, omdat die het beginpunt was van een militarisme dat de grote catastrofes van de twintigste eeuw zou inluiden. Terwijl de Fransen nog minder graag terugdenken aan hun nederlaag.

Zij moesten Elzas-Lotharingen afstaan, ze zagen tandenknarsend toe hoe Wilhelm I zich op 18 januari 1871 in de schitterende Spiegelzaal van het Paleis van Versailles tot keizer van het Duitse Rijk liet kronen. En ze werden, hoewel Parijs dapper stand had gehouden onder de maandenlange beschietingen, bij de capitulatie gedwongen een triomftocht van de Duitse legers over de Champs Élysées te accepteren.

Op de tentoonstelling hangt een kleurige Duitse lithografie van deze vernedering, met, hoe pijnlijk, de Arc de Triomphe op de achtergrond. Niet ver er vandaan zien we een Franse houtgravure waarop Parijzenaars grote hoeveelheden stro verbranden om de bodem ritueel te zuiveren van al die Duitse laarzen en paardenhoeven. Zulke beelden maken het begrijpelijk dat deze tentoonstelling een ware uitdaging is voor de pr-afdeling van het museum en dat we geen flyers in hotels aantreffen of banners op de hoek van elke straat.

Een sterk Duitsland dat niet graag met zijn eigen kracht te koop loopt en een zwak Frankrijk dat niet graag op de tweede rang zit. Waar doet deze elephant in the room aan denken? Beide landen hebben elkaar vandaag meer dan ooit nodig. Frankrijk kan geen internationale rol van betekenis meer spelen zonder de economische basis van Europa (lees: Duitsland), terwijl Duitsland niet te overheersend mag zijn en dus die rol evenmin kan spelen zonder de legitimiteit van een verenigd Europa, met in de eerste plaats Frankrijk.

Angela Merkels Duitsland en Emmanuel Macrons Frankrijk kunnen elkaar niet negeren in het voeren van een succesvolle Europese en mondiale politiek. En we hebben de afgelopen jaren, met dank aan de zwak opererende president François Hollande, gezien hoe moeilijk Europa het zonder hun gezamenlijke optreden heeft.

Een uitweg uit taaie tegenstellingen als die tussen noord en zuid, tussen stringent monetair beleid en een Europa met een sociaal gezicht, tussen nuchter handelen en Latijnse retoriek, ligt nog altijd in succesvolle samenwerking tussen Parijs en Berlijn. Die bestaat behalve uit praktische maatregelen uit onderling vertrouwen en wederzijds begrip van culturele, historisch gegroeide tegenstellingen. Daarom is deze tentoonstelling, onder verantwoordelijkheid van het Franse ministerie van Defensie, zo’n interessante graadmeter.

En het moet gezegd: het nationalisme wordt er uitstekend in kaart gebracht terwijl het perspectief van de tentoonstelling zelf zich aan zulke nationale perspectieven onttrekt. De samenstellers slagen erin beide kanten aan bod te laten komen en dat is minder vanzelfsprekend dan het lijkt. Vier jaar geleden nog organiseerde het Louvre ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van het Élysée-verdrag (1963) De l’Allemagne. Deze omvangrijke expositie kreeg als ondertitel de omineuze jaartallen 1800-1939 mee en aldus de suggestie dat de Duitse geschiedenis met de Romantiek begon om te eindigen in een explosie van duistere krachten.

De Duitse pers reageerde woedend op die botte historische interpretatie van de Fransen. Hoewel de Duitse ambassadrice de tentoonstelling verdedigde en de directeur van het Louvre zich van de prins geen kwaad wist, was het een blamage. Of milder uitgedrukt: De l’Allemagne bood een fascinerende blik op de kennelijk nog altijd bestaande culturele afstand tussen beide naties.

Op 25 december 1870 is een prachtige zaal van Versailles omgetoverd tot ziekenboeg met kerstversiering

Hoe kon het ooit goed komen met Europa als zelfs onder gestudeerde kunsthistorici en museummedewerkers de kloof tussen Frankrijk en Duitsland nog altijd zo groot was? Wat dat betreft is deze nieuwe tentoonstelling een hoopvol teken voor toenemend wederzijds begrip in tijden van Trump en Brexit, nu Europa meer op zichzelf wordt teruggeworpen.

De oorlog van 1870-1871 is volgens de samenstellers een sleutelmoment in de Frans-Duitse betrekkingen. Het is het beginpunt van een 75 jaar lange onderbreking van het Europees concert, het idee dat diplomatie in Europa de toon moet bepalen en niet strijd en geweld. Hoewel het officieel de Fransen waren die de oorlog begonnen, was het gewapende conflict uitgelokt door kanselier Bismarck, geheel in lijn met generaal Von Clausewitz’ beroemde gedachte van oorlog als een voortzetting van diplomatie met andere middelen.

Toch richtte Bismarcks strategie zich in de eerste plaats op de binnenlandse politiek: dankzij deze oorlog slaagde hij er namelijk in om Pruisen met andere delen van Duitsland te verenigen. Het Tweede Duitse Keizerrijk werd geboren ten koste van Frankrijk, dat ook nog eens vijf miljard franc schadevergoeding aan de snel verder industrialiserende vijand moest betalen. Frankrijk haalde een halve eeuw later zijn gram in dezelfde Spiegelzaal van Versailles, toen daar in 1919 het verdrag werd getekend dat Duitsland vernederde en op zijn beurt een van de aanleidingen zou worden voor nog een volgende ronde in de grote slachtpartijen van de twintigste eeuw: de Tweede Wereldoorlog.

Indringend zijn de foto’s op deze expositie. We zien hoe een vijftiental soldaten van Batterie No. 8 Kronprinz ontspannen poseert. We kijken met de kanonnen mee naar de half verwoeste stad in de verte, waar enkele jaren eerder nog elf miljoen bezoekers de wereldtentoonstelling hadden bezocht. De foto van een kapotgeschoten gevel van Hôtel de Ville doet pijn. Bizar is de aanblik op 25 december 1870 van een van de prachtige zalen van Versailles, omgetoverd tot ziekenboeg met kerstversiering. Of van Pruisische soldaten, met een vrouw gezeten op het gras van Bois de Vincennes. De foto heet Déjeuner sur l’herbe en toont zo een surrealistische parallel met het acht jaar eerder geschilderde werk van Manet waar die titel naar het verwijst.

Mandar en Mugnier, Rue de Bondy, Parijs 1871 © Paris, musée de l’Armée - Dist. RMN-GP / Emilie Cambier

Er zijn meer Franse slachtoffers dan Duitse. Dode soldaten en paarden bij de Slag van Loigny op een gigantisch doek van Charles Castellani. Of op een rij gelegde lijken op een doek van Auguste Lançon dat door de staat werd gekocht om het publiek te vrijwaren van de schokkende beelden. Maar het perspectief is niet eenzijdig. Een schilderij van de aankomst van Franse krijgsgevangenen in Ingolstadt van Gustav Schröpler toont exotisch geklede Noord-Afrikaanse soldaten en is allesbehalve triomfalistisch. Een schitterend portret van Jean-Jacques Henner laat vanuit weer een ander register een vrouw uit de Elzas zien in het zwart. De titel is: Zij wacht. Het vertolkt al in 1871 de hoop op de herovering en is in al zijn zachtheid en rouw reeds de voorbode van een nieuw bloedbad.

De tentoonstelling wint aan subtiliteit door ook de Commune in het verhaal te betrekken. Bismarck had na de val van Napoleon III, het uitroepen van de Derde Franse Republiek en de capitulatie verkiezingen laten uitschrijven om een verzwakt maar wel stabiel Frankrijk vorm te geven. Velen voelden zich verraden en in Parijs braken opstanden uit, werden barricades opgericht en gooiden ze de regeringsvertegenwoordigers eruit. Er kwam een revolutionair bewind. Opnieuw volgde een beleg van Parijs, nu door Fransen tegen Fransen. Het regeringsleger sprong niet zachtzinnig om met de rebellen: er vielen dertigduizend doden bij gevechten en executies, maar dit alles komt in het Musée de l’Armée, ook letterlijk, niet goed uit de verf.

Je krijgt er geen helder idee hoe belangrijk de tragedie van de Commune was. Toen ik echter na mijn bezoek aan het Legermuseum in het twintigste arrondissement ging lunchen, stuitte ik stomtoevallig op een plaquette ter ere van de opstandelingen, op de plaats waar in mei 1871 de laatste gevechten hadden plaatsgevonden. Eronder lagen twee boeketten. Eén was van de Mairie (het stadsdeelkantoor) van het twintigste arrondissement. Ook die herdenkingscultuur van republikeinse idealen en revoluties behoort tot de Franse politieke cultuur anno 2017, en zul je in omringende landen niet aantreffen.

De tentoonstelling France-Allemagne(s) 1870-1871 is beperkt van omvang, maar als idee geslaagd. Op 16 mei was er in het randprogramma een concert in de imposante kathedraal Saint-Louis-des-Invalides met Patrie! (1873) van Bizet, het Requiem (1878) van Saint-Saëns en het Triumphlied van Brahms dat zijn première in de kathedraal van Bremen beleefde in april 1871. Plotseling zag ik allerlei verbanden met deze vergeten oorlog. Nietzsche’s haat tegen Wagner en bewondering voor Bizet waren veel politieker dan ik me had gerealiseerd. Dat beroemde esthetische sonnet van de zestienjarige Arthur Rimbaud, (Le dormeur du val, 1870) waarin een soldaat ligt te slapen, totdat in de laatste regel twee rode gaten in zijn rechterzijde zichtbaar worden, was op een steenworp afstand van het slagveld geschreven. Werd het niet tijd voor een veel grotere tentoonstelling over dit onderwerp? En waarom nu niet eens in Berlijn, of in Frankfurt? Ik verheug me nu al op de recensies in de Franse kranten.

Vaak wordt er gemopperd over het ontbreken van een gezamenlijke Europese cultuur en identiteit. De geschiedenis zou zo veel scheuren en conflicten laten zien dat we die identiteit daar nooit kunnen vinden. Zulke scepsis is te makkelijk, zou je na deze tentoonstelling kunnen zeggen. Het vergulde aluminium beest is als stuk schroot een symbool van gefnuikte militaire ambities, een mislukt Europa dat als adelaar het romantische krijgszuchtige Duitsland verbeeldt en door zijn vergulde vorm het rococo van de Franse achttiende eeuw. Maar hij is opgegraven en als object getoond om over na te denken, en op die manier net zo goed een symbool, hoe ridicuul ook. Schroot en adelaar, ondergang en opvlucht. Het Europese glas is halfvol of halfleeg.


France-Allemagne(s) 1870-1871: La guerre, la Commune, les mémoires, Musée de l’Armée, Invalides, Parijs, t/m 30 juli