Wie zijn nu die mensen die zich naar de slachtbank laten leiden? Dat zijn de talloze mensen die nog geloven in dat atavistische vak. Zij menen dat stedebouw nog een discipline is die iets kan betekenen voor de samenleving. Zij geloven in een integratie van maatschappelijke krachten door het scheppen van ‘een prettige leefomgeving’, door het werken aan een materieel kader voor een sociaal contact ‘dat mensen bindt’. Het zijn de mensen die de directeur van het Stimuleringsfonds voor Architectuur Noud de Vreeze onlangs uitgerekend in Koolhaas’ eigen Kunsthal bijeenbracht op het symposium Orde en chaos in de stadsontwikkeling: ontwerpers, beleidsmakers, onderzoekers. Het zijn de mensen die, zonder dat ze het wellicht geheel beseffen, door deze architect ‘dood zijn geridiculiseerd’.
De kritische vragen die men zich in dit vermeende sterfhuis stelde, waren nogal retorisch. Ze stellen is ze beantwoorden. Alle sprekers, alleen al door aanwezig te zijn, deelden de constatering dat we in malaise verkeren. Of je nu naar Koolhaas luistert of uit het raam kijkt, het is zonneklaar dat van een stedebouw die ruimtelijke samenhang biedt al lang geen sprake meer is, een enkel modelwijkje a la Kattenbroek daargelaten. Sterker nog, ook een stedebouw die de ruimtelijke fragmentatie enigszins weet te sturen, is nauwelijks aan de orde. Hoogstens is dat een uitzonderlijk incident dat zich hier en daar voordoet.
Het ligt voor de hand dat de stedebouwers zelf deze incidenten angstvallig koesteren. Hun bestaan hangt er immers vanaf. De makers willen in het algemeen liever niets horen over de armoedige intellectuele en beleidsmatige arbeidsvoorwaarden waaronder zij werken en concentreren zich liever op de concrete problemen van een gegeven opdracht. Hoezeer de Noud de Vreezes in dit circuit ook proberen lering te trekken uit de voorbeelden, de casuistiek wordt zelden ontstegen. En zo krijgt Koolhaas steeds meer gelijk. Het is vechten voor een bedreigde diersoort, maar dan wel in de dierentuin, in de echte natuur is het allang winter.
Toch zijn het niet alleen de stedebouwers zelf die hun positie door gebrek aan probleemscheppend vermogen verzwakken. Ook de adhesie van buitenstaanders is veel te academisch. Zo wilde filosoof Jos Kessels de discussie verhelderen door middel van ‘de socratische methode’. Hij getuigt van een groot geloof in het gelijk hebben, maar feit is dat de nauwelijks voor rede vatbare en uiterst autocratische Rem Koolhaas gelijk krijgt. Om de chaotische ontwikkelingen in de stedelijke periferie wat minder desastreus te doen lijken, schreef theoretisch fysicus S. Bals in de congresbundel dat de chaostheorie, entropie, onzekerheidsrelaties en fractalen ook wisten te overleven, dus waarom de stedebouw niet. M. Bobic en G. Urhahn ten slotte maakten een begeleidende expositie waarin ze stellen dat iedere omgeving een weerslag is van een onderliggende (antropologische) orde, en dat geldt dus ook voor de onze, hoe ergerniswekkend ook.
Het is als met alle formalismen, ze bieden soms troost, zelden ook een oplossing. Het lijkt me vruchtbaarder eens de vraag te stellen wie belang hebben bij Koolhaas, of wie niet bij Noud de Vreeze. En vervolgens te bezien in hoeverre er een debat mogelijk is over die belangen. Uiteindelijk komen we dan tot de fundamentele vraag: kunnen de maatschappelijke keuzen die ten grondslag liggen aan de malaise wel of niet binnen het terrein van de stedebouw worden beinvloed. Ik bedoel: is de stedebouwkundige discipline intellectueel nog in staat om Koolhaas te weerstaan en zichzelf te redden of zal zij luid applaudisserend voor bigness het graf in gaan?