Ergens – ik weet niet meer waar en wanneer – gebruikte schrijver en toneelmaker Koos Terpstra een beeld: hij staat te sjorren aan een boom om te zien wat eruit valt. Hij noemde het ‘schudden aan de werkelijkheid’. In zijn nieuwste stuk, De vrouw met de baard, is er sprake van twee brokstukken leven die uit de boom ploffen. Het ene lijkt te handelen over de professionele politiek. Hier is De Baas oppermachtig. Hij wordt omringd door een hielenlikker, een louche spindoctor, een politicus op zijn retour en enkele journalisten. Niets kan De Baas nog treffen of raken. Behalve dan misschien een vriendin uit zijn verleden die hem confronteert met iets waar politici zenuwachtig van worden: ooit stónd je ergens voor, waar sta je nu?
Het tweede stuk leven dat Koos Terpstra uit de boom van de werkelijkheid losschudde is dat van de vrouw met de baard. Misschien ooit een attractie op een ouderwetse kermis, toen freakshows nog populair waren. Haar verhaal gaat over ware liefde, of liever over de denkbare levensleugens achter dé wáre líefde. Ze koestert een liefde voor drie mannen. De eerste komt uit een ver verleden, de tweede houdt zo zielsveel van haar dat hij constant heel ver weg is en haar van daaruit op onconventionele wijze allerlei liefdesblijken zendt. Haar oude circusdirecteur ten slotte lokt zijn voormalige vrouwelijke attractie in een vileine val. Uiteindelijk dobbelen ze om de complete circusinventaris, zijn liefde blijkt een maskerade.
De scènes van de vrouw-met-de-baard (Lotje van Lunteren) zijn van een opklimmende schoonheid. Ergens in het begin staat ze aan de rand van het podium en legt ons een beklemmende reeks keuzes voor: we hoeven niet te antwoorden, al die vragen gaan over háár. In het midden zit ze vlak voor ons en vertelt een verhaal over wat toneelspelen is (of kan zijn). En in de bijna-slotscène wil ze alleen maar worden vastgehouden, zacht dansen, worden getroost.
Het verhaal van De Baas (lees: de politiek) is minstens even confronterend. Om te beginnen gaat De Baas zijn jeugdliefde uit de weg. Dat lijkt in het begin een tikje goedkoop. Maar die vriendin (Marieke de Kleine) blijkt een bijtertje. Ze laat niet los, ze geeft niet op. Op de meest onverwachte momenten kan ze uitbarsten in een vervloeking waar Cassandra nog een puntje aan kan zuigen. De Baas wordt er in toenemende mate he-le-maal gek van. Martijn de Rijk speelt dit personage met zo’n raffinement in zijn verdedigingslinies, en met zo’n rijk palet aan toneelspeelkleuren dat een dame achter me zich na een kleine twee uur niet meer kon inhouden en terug begon te blèren. Ik dacht meteen: dit is een stuk waarbij sommige toeschouwers de vertolker van De Baas bij de artiesteningang met een eind hout gaan opwachten. Na het slotbeeld van De vrouw met de baard zullen ze dat overigens uit hun hoofd laten.
Weemoed, troost, verlangen komen bij Koos Terpstra uit dezelfde koker als een scherp debat over het maken van keuzes. Hij pakt dat anders aan dan collega’s die actueel politiek theater maken. Bij Terpstra gaan Tsjechov en Brecht nog altijd hand in hand. Terpstra is echter én Tsjechov, én Brecht ver voorbij, we horen hoogstens hun echo’s. Net als tien jaar geleden, toen Terpstra in Rotterdam zijn eigen stuk Het neerstorten van de Hindenburg en wat er daarna gebeurde maakte, waarmee deze voorstelling zeer verwant lijkt. Toen stortte God ter aarde (in de figuur van Jansen, de toneelspeler heette toevallig zo), het decor was toen een naderende wereldoorlog. In De vrouw met de baard is het decor nu, of iets wat lijkt op nu. God is weg. Misschien is hij tijdelijk vervangen door De Baas. Maar ja, dat wordt dus niks. De slotscène is een poging tot hakkelende en stamelende troost. Het slotbeeld is snoeihard. Koos Terpstra en zijn ensemble hebben een meesterwerk afgeleverd dat nog lang blijft nadreunen.
De vrouw met de baard, Noord Nederlands Toneel, Groningen, tot en met 28 april; www.nnt.nl