
De componist Georg Philipp Telemann bestaat eigenlijk niet, al heeft hij van 1681 tot 1767 verre van onopgemerkt geleefd. De kans dat iets van Telemann het schopt tot Desert Island Disc is niet enorm, en daarmee ben je in het licht van de eeuwigheid al een verloren wedstrijd. Maar in zijn tijd werd hij groot bevonden, groter dan Bach wellicht. Nu is hij in de top-tien van Duitse barokmeesters zoiets als de eeuwige nummer drie na Bach en Handel, gerespecteerd maar niet verafgood.
Ik ken hem vrij goed. Telemanns kamermuziek was het dagelijks brood van de wekelijkse muziekavonden in huiselijke kring. De triosonates voor fluit en gamba moet ik in mijn kinderjaren allemaal hebben gehoord. Mijn moeder klavecimbel, opa gamba, de fluitpartij door iemand die helaas niet Erik Bosgraaf was. Telemann was huismuziek, geen idee of iemand het woord nog kent, maar het is precies goed. Niet te moeilijk, niet te makkelijk; niet te licht, niet te zwaar; een lyrisch schuilhol voor het drama van de boze buitenwereld. Maar een meester kan er op de bühne eeuwigheid in blazen, en alleen die meester moet dat doen.
Bij Erik Bosgraaf groeien de triosonates zoveel groter door de ademende en soms ademloze lichtheid van zijn spel. Door die toverstaf beroerd dringt een door amateurinflatie aangevreten meesterschap op een paar prachtige momenten van bezinning naar het oppervlak waaronder je vanuit je jongensbed niks meer verwachtte dan gebrek aan diepte. Hoe overtuigend Bosgraafs pleidooi voor het mestovan de Triosonate in F-groot TWV 42:F3 of de twee langzame delen van de Triosonate in g-klein, beide melancholiek zonder depressie, want als de man achter die zorgeloze speelstukken iets niet kan, is het de moed opgeven. Ze leven, altijd. Hier des te meer omdat de lezing altijd verder gaat dan dienstbaar spelen met de stof, al doet Bosgraaf dat natuurlijk ook. Soms hoor je hem als een pesterige tweelingbroer subtiel de telemannse tongval persifleren. In de burleske finales van de sonate TWV 42:g9, of die in d-klein TWV 42:d7, is daar uit dramaturgisch oogpunt reden toe. Maar soms, en dat is moeilijk uit te leggen, hoor je hem spelend glimlachen om wat hij hoort. Wat is interpretatie nou helemaal? Met vakmanschap en goede zin begrijpend naspelen. Bij Bosgraaf komt daar, als een tweede betekenislaag, een ironisch-liefdevol commentaar op het gehoorde bij, dat zich bezint op de barokreflexen. Hoor toch, hoor je de speler droog-lucide zeggen, wat een lieve eeuw dit was.
Als vervolgens toch even die schaduw van het boze valt, voel je Bosgraaf stijlvol rouwen over het verlies van onbevangenheid. In de snelle delen herpakt hij zich dan met de honger van de loper; een vol gemoed, een lege maag. In die stijl stelt Bosgraaf in de Suite in F TWV 44:6/ 55:F2 en passant de chalumeau voor, en dat vergeten rietinstrument glijdt met een wat verstolen, saxofoon-achtige klank jazzy binnensmonds over een strak swingend continuo. Het is weer niet onopgemerkt gebleven; de uitstekende begeleidende tekst van Thiemo Wind evenmin.
Erik Bosgraaf – Telemann: The Trio Sonatas for Recorder and Viola da Gamba (Brilliant Classics)