In het begin van het verhaal Chance, uit de bundel Runaway van Alice Munro, wordt Juliet – net geen meisje meer, maar nog niet helemaal vrouw – in de trein aangesproken door een reiziger met de typische openingsvraag: is de plaats naast haar bezet? Hij babbelt door, zij wil met rust gelaten worden. Na een tussenstop remt de trein plotseling bruusk. Een zelfmoordgeval, zo wordt al snel duidelijk. Dan worden Juliets ergste voorgevoelens bewaarheid. De dode is de man die naast haar zat en uitgestapt moet zijn, langs de rails vooruitgelopen om op een geschikte plek de trein af te wachten.
Munro heeft dat minidrama nodig om Juliet in gesprek te brengen met een andere passagier die later haar levenspartner zal worden, maar ook om haar volwassenwording te markeren. De schok slingert haar een wereld binnen waarin rust en zekerheid voorgoed zijn afgelost door een schuldgevoel waarvan haar toekomstige minnaar haar de zin- en nodeloosheid uitlegt. Zij weet dat, maar de schuld is daarmee niet uitgewist. Ze zet de toon voor het verhaal.

Compositorisch zit het bij Munro allemaal ijzersterk in elkaar, zo constateert de criticus in mij. Maar de lezer die ik ook ben stelt heel iets anders vast. Hij denkt terug aan de ene keer waarop hij zelf getuige was van een zelfmoord: ruim dertig jaar geleden in een moordend heet Madrid, waar Franco op hetzelfde ogenblik op sterven lag. Het viaduct dat in het centrum een diepe uitvalsweg overbrugt was vrijwel uitgestorven. Alleen middenop stond in de middagzon een vrouw, zo moet ik achteraf mijn half diffuse waarnemingen in herinnering hebben geroepen.

Dát zij daar stond, werd pas verwonderlijk toen zij er, tien minuten later, niet meer was. Plots klonk er beroering rond het terras dat ik had opgezocht, aan de zijkant van die diepe vore in de stad waar, ruim honderd meter lager, nu de vrouw – waarschijnlijk zelfs nog maar een meisje – lag. En ook in mij welde, zo mogelijk nog redelozer maar niet minder onweerlegbaar, het gevoel van schuld naar boven waarmee iedere zelfmoord zelfs de meest terloopse omstander besmet, om deze nooit meer met rust te laten.

Dat is het wat de lezer in mij raakt wanneer hij Chance leest – en onmiddellijk beseft dat dit met Munro’s werk niets heeft uit te staan. Haar Juliet – en ook zijzelf wellicht – weet niets van viaducten in Madrid. De kruising van haar trein en mijn herinnering komt louter op het conto van mijn eigen levensloop. De criticus verwijst haar naar het rijk van mijn private innerlijk, waaraan ook mijn lezers geen boodschap hebben. Hoogstens mogen ze er, binnen het toch al persoonsgebonden genre van een column, iets over horen als uitzonderlijke biecht.

Waarom? Omdat het boek dat wij in handen hebben en het boek dat wij lezen twee verschillende dingen zijn. Dat geldt voor ieder literair werk, maar bij Munro heel in het bijzonder. De Juliet-trilogie brengt mij persoonlijk in het spel en vanaf dat moment bestaat mijn lezen als een antwoord op datgene wat ik lees. Niet langer gaat het over de vergeefsheid van het leven, die ons bij Munro ongetwijfeld uitzonderlijk gewiekst wordt ingewreven, maar die uiteindelijk een literair cliché of topos is. Het is de neerslachtig makende vergeefsheid zelf die ik op deze bladzijden lees en die niet de mijne wordt maar is.

Hoe Munro dat bereikt is de lezer in mij dan ook om het even. Hij wordt meegezogen in de doem van de mislukking, die in haar alledaagsheid bijna onbetekenend en juist daardoor zo onontkoombaar is. Als hij wanhoopt, is dat niet in of om de tekst, maar door de woorden heen uitsluitend om zichzelf. De schuld bekruipt hem, niet meer alleen om wat hij zag maar in zijn neerslachtigheid ook om wat hij zelf heeft leren vrezen ooit te kunnen doen.