Nederlands beroemdste historicus Johan Huizinga (1872-1945) hanteerde bij zijn wetenschappelijk onderzoek het uitgangspunt: «Geschiedenis is de geestelijke vorm waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden.» In zijn opvatting had de bestudering van de geschiedenis onvermijdelijk een morele inslag, die het sterkst naar voren komt in zijn boek In de schaduwen van morgen (1935). Kritische tijdgenoten hebben hem wel een «boetpreker van onze beschaving» genoemd, maar zijn geprononceerde visie moet vooral ook worden gezien tegen het licht van de bedreiging die uitging van het oprukkende fascisme in Duitsland.
Wie zijn stellingname projecteert op de actualiteit ziet dat in het Westen een proces gaande is van rekenschap geven van de niet zo fraaie passages uit het verleden. Tijdens de VN-conferentie tegen racisme en discriminatie in het Zuid-Afrikaanse Durban liet de Nederlandse minister Van Boxtel weten de grote behoefte te voelen de wereld op de hoogte te stellen van «diepe spijtbetuiging, neigend naar berouw» over de cruciale rol van onze voorouders in de handel in slaven. Hij was niet de enige: van verschillende kanten werden gevoelens van schaamte en spijt geuit. De conferentie werd aangegrepen om het zwaarbeladen hart uit te storten, want daar lieten de gevolgen van het onmenselijke systeem zich bij uitstek over het voetlicht brengen.
Dat de bijeenkomst meer kwaad dan goed heeft gedaan door het geruzie over slotakkoorden neemt niet weg dat de wereldtop historisch wordt genoemd. Europa spreekt zich namelijk voor het eerst in de geschiedenis openlijk uit over zijn lelijke rol in de slavernij door zwart op wit vast te leggen dat «slavernij en slavenhandel een misdaad tegen de menselijkheid zijn en altijd had moeten zijn geweest». Bij schuld hoort boete, en consequent zeggen de Europese landen nieuwe financiële injecties in Afrika toe, hoewel het bewust geen herstelbetalingen genoemd mogen worden.
In deze toekenning van materiële schadevergoeding manifesteert zich het grote verschil met eerdere spijtbetuigingen uit het recente verleden, namelijk die van Duitsland aan voormalige dwangarbeiders en slachtoffers van de holocaust. Zij ontvingen individueel geld als genoegdoening voor het geleden leed dat ze zelf aan den lijve hadden ondervonden. Hoe onmogelijk het ook moge zijn om met een gespekte bankrekening de pijn te verzachten, het gebaar heeft een zuiverende werking. Voor beide partijen: de erfgenamen van de daders, de nazi’s, om in het reine te komen met het verleden, en voor de slachtoffers daarvan. Er bestaat een direct causaal verband tussen daad en dagelijkse schade, zowel geestelijk (verlies van familie, eigen ervaring van vernedering en ontbering) als materieel (gestolen bezit, gederfde inkomsten, et cetera).
Erkenning kwam er in Durban wel, maar het ligt vele malen ingewikkelder. De slaven zelf kunnen niet meer schadeloos worden gesteld, alleen de eventuele gevolgen van hun leed voor de afstammelingen worden hiermee onderkend. Aangevoerde argumenten komen erop neer dat de verre nazaten van de slaven in sociaal-economisch en emotioneel opzicht nog steeds lijden onder de verhoudingen van toen. Afrika als geheel zou nog steeds structureel last ondervinden van het wegvoeren van fysiek sterke arbeidskrachten. Sterker nog: Europa (én de landen waar de slaven naartoe werden vervoerd maar vanuit Noord- en Zuid-Amerika hoort men hier geen woord over) zou letterlijk over de ruggen van de slaven zijn huidige rijkdom hebben vergaard.
De werkelijkheid is uiteraard veel complexer geweest. Slavernij was in Afrika tot het begin van de negentiende eeuw een normaal verschijnsel, en daarin moet weer een onderscheid worden gemaakt tussen huisslaven, plantageslaven en krijgsgevangenen. De lokale heersers profiteerden ruim van de winsten uit de mensenhandel. Het blijft lastig te stellen dat de wortels van de huidige economische achterstand exclusief liggen in de transatlantische slavenhandel. Afrika zou dan moeten worden gezien als een werelddeel zonder historie met bewoners die passief het slachtoffer werden van agressieve buitenstaanders.
De spijtbetuiging van de Europese landen roept daarmee grote vragen op. Hoe zit het met al die andere zwarte bladzijden uit de geschiedenis, toen misdaden tegen de menselijkheid zijn gepleegd, en in hoeverre is het überhaupt mogelijk met eigentijdse normen tegen verhoudingen uit het verleden aan te kijken hoe inhumaan ook? En schept deze daad van openlijke verontschuldiging geen precedent voor andere nazaten in de wereld om het verleden te willen afleggen? Terugkijkend op eeuwenlange praktijken vol onrecht, oorlog, genocide, burgeroorlog en onrechtvaardige arbeidsverhoudingen kunnen moeiteloos heel wat vergelijkbare situaties worden bedacht die zouden kunnen leiden tot geldelijke claims. De voorbeelden zijn zo te noemen: de koloniale regimes (de Atjeh-oorlog in Indonesië); de uitroeiing van twee miljoen Armeniërs door de Turken; de vervolgingen van de protestanten door de katholieken; de Spaanse troepen tegen de Nederlanden; het feodale stelsel; heksenvervolgingen; de Inquisitie; de Spanjaarden die de Inca- en Maya-rijken van de aardbodem vaagden; de mijnwerkers tijdens de industriële revolutie in Engeland, of veel algemener de mannen die de vrouwen eeuwenlang onderdrukten. En gebeurtenissen die niet, net als in het geval van Duitsland, verjaard zijn: de Amerikanen in Vietnam, de Franse militairen in Algerije, en dichterbij: de etnische slachtpartijen op de Balkan.
Wat betreft de actuele geschiedenis heeft het Westen in het kielzog van het Neurenberg Tribunaal het oorlogstribunaal in Den Haag in het leven geroepen om recht te spreken over zaken waarvan de gevolgen nog direct tastbaar zijn. Slachtoffers kunnen voor een rechter worden opgeroepen te getuigen tegen de daders, niet alleen om genoegdoening te krijgen, maar ook om een voorbeeld te stellen voor de toekomst. Voor misdaden tegen de menselijkheid die voltooid verleden tijd zijn, lijkt het echter een heilloze weg om oorzaak en gevolg in de geschiedenis te vertalen naar schuld en boete.
De gewetensuitingen in Europa want, nogmaals, buiten het welvarende fort bestaat nergens in de wereld het streven de geschiedenis in zekere zin ongedaan te maken door het uitspreken van het mea culpa zeggen vooral iets over de actuele mentaliteit van de erfgenamen van de daders. Waar komt dit verschijnsel opeens vandaan? Historici stellen onomwonden dat het uniek is in de geschiedenis om vanuit actuele morele normen terug te kijken naar de misstanden uit het verleden en daar conclusies aan te verbinden door middel van het toekennen van vergoedingen.
Met de val van de Berlijnse Muur kwam er een einde aan de verdeling van de wereld in twee politieke kampen. De ruimte die ontstond door het wegvallen van de dwingende politieke agenda luidde volgens de Amerikaanse cultuurfilosoof Elazar Barkan in het Westen een periode in van «neo-Enlightenment of political morality». In zijn vorig jaar verschenen boek The Guilt of Nations stelt hij dat de machtspolitiek plaatsmaakte voor een «shared belief among nations in the rights of individuals and groups». Volgens Barkan kwam er een groeiend besef «that you have to do the right thing». In Amerika zelf leidde dat onder de zwarte bevolking tot de vraag om «reparation campains». De slavernij viel volgens hen moeiteloos binnen dit thema, want daar was het allemaal mee begonnen. Maar, zo was al gauw de heersende mening, met de slavernij lag het toch iets anders.
Barkan doet in zijn boek, dat in Amerika een groot succes is, een dwingende oproep tot «the new guilt of nations» van Europa tot Amerika tot Australië moeten leiders hun verontschuldigingen aanbieden en herstelbetalingen doen voor historisch onrecht. Binnen deze nieuwe openheid van het post-Koude Oorlog-tijdperk kregen joodse slachtoffers, Amerikaanse indianen, Australische aborigines en Japanse Amerikanen (vanwege hun internering tijdens de Tweede Wereldoorlog in Amerikaanse kampen) schadevergoeding toegekend. Volgens Barkan is de functie van dit alles dat leiders en systemen in de toekomst beter hun best zullen doen menselijk te opereren.
Zijn betoog mag rustig optimistisch worden genoemd, want als de geschiedenis iets aantoont, is het dat vrede eerder een uitzondering is dan een normale situatie. De schok die de holocaust heeft teweeggebracht in de wereld heeft niet kunnen voorkomen dat structureel scheve arbeidsverhoudingen (kinderarbeid, kastensysteem in India), moord en doodslag en uitroeiing tot het verleden zijn gaan behoren.
Cynici beweren dat het sleutelen aan het verleden om de toekomst te behoeden voor nieuwe wreedheden geen enkele zin heeft. En het is juist de merkwaardige Amerikaanse cultuur om (letsel)schade om te zetten in financiële vergoedingen die nu naar Europa is komen overwaaien. Voor Nederland werkt zoiets in combinatie met het Hollandse calvinisme tot een drang tot morele zuivering.
Internationaal rechtskundigen zien niet veel in de vertaling van de schuldvraag over het verre verleden naar financiële claims, zoals prof. dr. C.G. Roelofsen, bijzonder hoogleraar geschiedenis van het internationaal recht aan de Universiteit van Utrecht, die daar stellig over is: «Er zit een element van mode in. Mensen zijn hartstochtelijk op zoek naar hun wortels. Wat ik uitermate interessant vind, is dat je een soort pseudo-naties krijgt, collectieve dragers van rechten en plichten die hun recht opeisen. De wereld zit veel ingewikkelder in elkaar. Het is heel prijzenswaardig dat men wantoestanden probeert te corrigeren. Het was allemaal niet zo prettig. De vraag is natuurlijk ook: hoe ver ga je dan terug in de tijd?»
Rechtstechnisch zit het evenmin eenvoudig in elkaar. Er is een juridisch verschil tussen spijt betuigen, zoals minister Van Boxtel deed, en schuld bekennen. Roelofsen: «Als je ergens spijt van hebt, zeg je dat je het misschien beter niet had kunnen doen, maar erken je geen onrechtmatigheid. Je kunt nooit schadeloosstelling eisen voor iets dat niet onrechtmatig was op het ogenblik dat het gebeurde. In het algemeen geldt dat in de eerste plaats schade geleden moet zijn ten gevolge van een onrechtmatige daad die is toe te schrijven aan een bepaalde staat. Die schade moet bovendien niet op een bepaalde wijze verjaard zijn. Als Afrikaanse staten naar de internationale rechter in Den Haag zouden gaan om schadeloosstelling te eisen van de belangrijkste slavenhandelaren door middel van het aanklagen van Portugal, Spanje, Nederland, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, dan zou de rechter zeggen dat dat gedrag internationaal was toegestaan tot ver in de negentiende eeuw, en dat het hen niet is aan te rekenen voor de afschaffing van de slavernij.»
De schadevergoedingen voor de slavernij zijn juridisch gezien dus niet nodig. Wel vindt Roelofsen het kenmerkend voor deze tijd om grote historische zaken die als misstanden worden gezien financieel te willen repareren. Hij noemt het een wat naïeve gedachte dat je met een pot geld de zaken weer zou kunnen goedmaken. «En bovendien: iedereen kan zich als slachtoffer proclameren het is maar wat je uitkiest. Het blijft sowieso een hele toer om begrip te vragen voor situaties die ons voorstellingsvermogen te boven gaan. Aan de andere kant is het nuttig om een realistische benadering van de geschiedenis zichtbaar te blijven maken.»
Mocht Durban de conditie creëren voor meer gewetensnood over het verleden, dan breekt er een periode van vuilsmijterij aan over de gehele aardbol. De mensheid staat dan niet, om met Huizinga te spreken, in de schaduwen van morgen, maar in de schaduw van het verleden.