«We zullen het Westen het ergste aandoen wat men een vijand kan aandoen», zei Georgi Arbatov, adviseur van sovjetpresident Michael Gorbatsjov, aan de vooravond van de val van de Berlijnse Muur. «We zullen het zijn vijandbeeld afpakken.» Hoe grappig misschien ook bedoeld, voor een ervaren wetenschapper en diplomaat als Arbatov was dat een ernstige misrekening. De blauwdruk voor een nieuw westers vijandbeeld lag al klaar.
Het wereldcommunisme, die «niets ontziende, monolithische samenzwering» (John F. Kennedy), maakte plaats voor het internationale terrorisme. Het oude schrikbeeld van sovjet-infiltratie, vijfde colonnes en nucleaire winter werd vervangen door de angst voor destabilisatiepogingen en onconventionele aanvallen door «krankzinnige» dictators in samenwerking met terroristen, corrupte wetenschappers, cynische hackers en misdaadkartels. Washington heeft altijd grote moeite gehad met de gedachte dat geweld tegen Amerikaanse belangen niet noodzakelijk is georganiseerd door vijandige regeringen en dat het kan voortkomen uit de spontane haat van volken en groeperingen die te lijden hebben onder Amerikaanse machtsuitoefening. Al in de jaren zeventig brachten Amerikaanse experts en journalisten het internationale terrorisme in verband met de Sovjet-Unie als denkbeeldig «hoofd kwartier».
Generaal Alexander Haig bijvoorbeeld, achtereenvolgens stafchef van president Richard Nixon, opperbevelhebber van de Navo en minister van Buitenlandse Zaken onder Ronald Reagan, was van mening dat de aanslagen en vliegtuigkapingen van Palestijnse terreurgroepen, de Rote Armee Fraktion, de Brigate Rosse en het Japanse Rode Leger allemaal werden gecoördineerd vanuit Moskou. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie gingen de aanslagen en kapingen door, dus werd het denkbeeldige hoofdkwartier verplaatst naar achtereenvolgens Libië, Soedan, Irak, Iran, Cuba en Jemen. Ten slotte werd men het erover eens dat deze landen gezamenlijk verantwoordelijk waren voor het politieke geweld in de wereld, en wel omdat ze het allemaal op de Verenigde Staten voorzien hadden. Met die reden rechtvaardigde president Bush senior dan ook zijn torenhoge militaire budget voor 1993: de Sovjet-Unie vormde geen uitdaging meer, maar wel «dissidente landen in de Derde Wereld».
Zijn opvolger Bill Clinton werkte de doctrine verder uit. Sinds islamistische terroristen op 26 februari 1993 de parkeergarage van het World Trade Center in New York opbliezen, hamerde hij onophoudelijk op de kwetsbaarheid van de westerse wereld voor terreuraanvallen. «Nu de 21ste eeuw naderbij komt, hebben onze vijanden het slagveld uitgebreid van de fysieke ruimte naar de virtuele ruimte en van s werelds reusachtige water lichamen naar de complexere samenstelling van het menselijk lichaam», zei hij in een toespraak tot marinecadetten. «In toenemende mate werken terroristen en criminelen samen en worden ze ondersteund door vijandige naties.» Aldus maakte de wereld kennis met het begrip «rogue state», bij ons doorgaans vertaald met «schurkenstaat».
Zoals alle angstbeelden heeft ook het begrip «schurkenstaat» iets geruststellends, niet in de laatste plaats voor het Amerikaanse leger. Het kwaad heeft weer een territoriale basis, er kan tot in lengte van jaren worden gebombardeerd en er is een nieuwe rechtvaardiging gevonden voor de bouw van een «ruimteschild», het opwekken van kunstmatige saamhorigheidsgevoelens en het opleggen van censuur en zelfcensuur aan binnenlandse dissidenten. Anderzijds is een schurkenstaat geen ideologische uitdaging zoals de voor malige Sovjet-Unie. Het is zelfs geen uitdaging voor de «American way of life». Niet zo lang geleden werden vijandelijke staten geacht te worden bevolkt door schurken met soortnamen als Hunnen, moffen, Jappen en «commies». Een schurkenstaat wordt echter enkel geregeerd door een schurk of een schurkachtig regime, zoals Cuba, Iran of Noord-Korea. De onderdanen willen niets liever dan Amerikanen zijn.
In de beide Golfoorlogen, de oorlog om Kosovo en andere, kleinere conflicten van de afgelopen dertien jaar hebben de Amerikanen daarom consequent onderscheid gemaakt tussen vijandelijke leiders en hun volken. Ze hebben ook geprobeerd dat onderscheid militair en politiek uit te buiten, meestal door die volken op te roepen hun leiders af te zetten. De officiële woordkeus in Washington en Brussel tijdens de Kosovo-oorlog laat dit duidelijk zien. Slobodan Milosevic werd uitgemaakt voor «Hitler», «Stalin», «beul van de Balkan», «Macbeth van Belgrado», «demagoog», «psychopaat» en «gek», maar voor de rest van de Serviërs werden zulke kwalificaties angstvallig vermeden. Ze werden afgeschilderd als slachtoffers van Milosevic die diep in hun hart niets liever wilden dan toetreden tot het westerse, democratische kamp.
Wat zijn nu precies «schurkenstaten», een begrip dat volgens een dissidente diplomaat uit Clintons ambtsperiode «wel zorgt voor goede soundbites, maar niet voor goed beleid»? Volgens de National Security Strategy of the United States of America, het strategisch handvest van de regering-Bush, zijn het landen die worden geleid door een soort duivels in vermomming. Ze begaan bewust wreed heden tegen hun eigen volk en dat van andere landen, ze maken gebruik van verboden wapens en tactieken en zijn meesters op het gebied van propaganda. Dat geldt echter voor de meeste landen in de wereld, inclusief de Verenigde Staten zelf. In zijn boek Rogue State: A Guide to the Worlds Only Superpower (2001) geeft William Blum, een voormalige buitenlandexpert die het ministerie van Buitenlandse Zaken de rug toekeerde vanwege de oorlog in Vietnam, een verpletterende opsomming van Amerikaanse militaire interventies, politieke moorden en andere machtsmisbruiken van de afgelopen honderd jaar.
Heeft het begrip «schurkenstaat» een meerwaarde als je het afzet tegen het aloude begrip «dictatuur»? Zoals uit de context blijkt, is die meerwaarde hoofdzakelijk gevoelsmatig. De onplezierige eigenschappen van «schurken staten» die het strategisch handvest opsomt zoals onderdrukking van de burgerbevolking of verspilling van de nationale rijkdommen ten bate van de machthebbers zijn eigenlijk maar bijzaak. In de rest van het stuk en in vrijwel alle andere Amerikaanse beleidsstukken en speeches over het onderwerp keert telkens één eigenschap terug: het gaat om regimes die bereid zijn tot het gebruik van alle denkbare wapens en tactieken om zichzelf te handhaven en de VS te schaden. Dat is het kenmerk dat hen gezamenlijk, maar ook afzonderlijk, gevaarlijker maakt dan het hele voormalige Oostblok bij elkaar: ze zijn roekeloos.
De term «schurk» is eigenlijk geen goede vertaling van het woord «rogue», dat «wild geworden» betekent en meestal wordt gebruikt voor olifanten die zich van de kudde afzonderen en alles en iedereen aanvallen. Het gaat dus om wildgeworden dictators die tekeergaan tegen hun eigen bevolking, hun buren en de internationale rechtsorde omdat ze niet beter weten en niet anders kunnen. En die kennen we al duizenden jaren. Het zijn de antieke tirannen van weleer, wellustelingen die hun eigen onderdanen, de rest van de bekende wereld en liefst de hele natuur aan zich willen onderwerpen. En als ze haar niet kunnen onderwerpen door middel van hun megalomane stuwdammen, wondergewassen en massacampagnes, dan vernietigen ze haar zonder enige terughoudendheid, zoals Saddam deed door bij zijn terugtocht uit Koeweit in 1991 alle oliebronnen in brand te steken.
De teksten van Herodotus van Halikarnassos over de Perzen vormen de eerste adequate beschrijving van de pathologie van de tiran: zijn voortdurende onzekerheid, innerlijke rusteloosheid en zelfoverschatting, eigenschappen die ten nauwste samenhangen met zijn «oriëntaalse» en voor de Grieken wezensvreemde wijze van machtsuitoefening. Een mooi voorbeeld is de Perzische koning Xerxes, die ten val kwam nadat hij de euvele moed had gehad zee in land te willen veranderen (de Hellespont) en land in zee (Athos). De manifeste waanzin van de tiran komt ook tot uiting in het geval van Cambyses, die in zijn ongetoomde razernij de heilige stier Apis, zijn eigen broer Smerdis en dertien vooraanstaande edelen liet vermoorden, zich overgaf aan incest met twee van zijn zusters en de Egyptische koningsgraven ontheiligde. Die laatste daad doet denken aan de vernietiging van boeddhistische kunstwerken in Afghanistan onder de Taliban.
Doordat de Amerikanen terugvallen op dit duizenden jaren oude stereotype bij de beoordeling van «schurkenstaten» ontstaat een merkwaardige paradox. Ze roepen zelf de angst op die ze zeggen te willen bedwingen. De leiders van sommige schurkenstaten gaan naar diplomatieke maatstaven namelijk rationeel te werk. De Noord-Koreaanse leider Kim Jong-il bijvoorbeeld heeft eerst het bezit van de atoombom veiliggesteld alvorens serieus met de Amerikanen te gaan onderhandelen. Daarentegen doet een uitgelekt rapport van het Amerikaanse Strategisch Commando uit 1995, getiteld Essentials of Post-Cold War Deterrence, de aanbeveling aan Amerikaanse leiders om zich irrationeel te gedragen om leiders van schurkenstaten angst in te boezemen.
Het stuk bepleit dat de Verenigde Staten hun nucleaire arsenaal moeten aanwenden om zich voor te doen als «irrationeel en wraaklustig zodra hun vitale belangen worden aangetast» en dat die «Amerikaanse roekeloosheid» vooral moet worden benadrukt in de omgang met schurkenstaten als Libië, Noord-Korea, Irak en Iran. «Het is schadelijk om onszelf af te schilderen als volledig rationeel en berekenend», schrijven de auteurs, «en het kan geen kwaad om de indruk te wekken dat delen van het Amerikaanse establishment op hol geslagen zijn.»