
Wie schrijft het allerzwartst? Vooral in de Franstalige literatuur lijkt het de afgelopen jaren een wedstrijd te zijn. De gruwelen van Jonathan Littell en van Amélie Nothomb rivaliseren met het cynisme van Houellebecq, Beigbeder en Jérôme Ferrari. En dan zijn er nog de vrouwelijke erfgenamen van De Sade, zoals Catherine Millet en Virginie Despentes.
In 2017 verscheen ook Philippe Claudel aan die sinistere startblokken, met een verhalenbundel die nu is vertaald. Onmenselijk bestaat uit 25 verhalen, korte schetsen, die bijvoorbeeld zo beginnen: ‘Mijn vrouw is een paar dagen geleden gestorven. Zonder enige aankondiging. Ondankbaar. Ik heb haar direct vervangen. Ik heb dezelfde genomen.’ Of: ‘Ouderen vormen een probleem. Waar laat je ze. Ze planten zich niet voort maar worden toch talrijker.’
In kil staccato portretteert hij een wereld vol onverschilligheid en egoïsme, waarin iedereen op jacht is naar seksuele excessen, kwetsbare groepen hinderlijk zijn en achteloos uit de weg worden geruimd, of tentoongesteld voor de rijken, als in een dierentuin. Wat Claudel, toch eerder bekend van fragiel en melancholiek proza, hiermee beoogt, is glashelder, ook zonder de bijsluiter van de auteur, die achterop verklaart ‘dat er situaties zijn waarbij de literatuur de rol van schuurpapier op zich moet nemen. Om de hersens op te schuren – het doet eerst pijn, maar daarna kriebelt het ook.’
Schuren, verontrusten, ontregelen. Het zijn vertrouwde kreten, ook in kritieken, maar wat zijn het nu werkelijk voor processen, en waarom werken ze de ene keer zo goed en de andere keer, zoals hier, heel beroerd?
Dat laatste is eenvoudig te verklaren. Claudels onmenselijke wereld is zo vervormd, zo in het absurde doorgetrokken, dat zij op afstand staat en geen twijfel laat bestaan over wat wij geacht worden ermee te doen: haar veroordelen. Je kunt het er niet mee oneens zijn. Iederéén veroordeelt een man die zijn vrouw op een internetveiling verkoopt. Iederéén veroordeelt degene die bejaarden vermoordt of verveeld een weddenschap afsluit over hoe lang het duurt eer een migrantenboot zinkt. Die groteske fantasieën hebben een schuurcapaciteit van nul. Er is geen wrijving tussen de opvattingen van de auteur en die van de lezer, wiens hersenen vooral gestreeld worden en gemasseerd. Het is een misvatting dat wie maar genoeg gruwelijkheden aaneenrijgt heuse cultuurkritiek bedrijft.
Schuren is iets anders. Vergelijk het eens met een boek als De vrouw die de honden te eten gaf (2014) van Kristien Hemmerechts. Ook zij portretteert een moreel monster, maar door af te dalen in het hoofd van de vrouw van Marc Dutroux probeerde Hemmerechts haar toch als menselijk wezen te zien. Niet om haar vrij te pleiten of te veroordelen, maar om haar tot personage te maken. En personages zitten niet in een beklaagdenbank.
Zoiets kan alleen slagen als de auteur bereid is tot een open onderzoek. Wat is het in ons, in de menselijke natuur, dat maakt dat we zo kunnen worden? Claudel legde de omgekeerde route af: eerst het oordeel over de wereld – we zijn pervers, decadent, noem het maar op – en dan schildert hij er met de grofste kwasten uit zijn koffertje de voorbeelden bij op een metershoog doek, dat hij voor onze neuzen uitrolt, waarbij hij roept: kijk eens hoe zwart!
Nog een misvatting: dat schuurpapier grofkorrelig hoort te zijn. Verfijnde schuurmiddelen werken veel dieper op het lezersbrein in. Neem Mensen zonder uitstraling (2016) van Jente Posthuma, waar de laconieke toon van de vertelster en de ogenschijnlijke afwezigheid van sentimentaliteit wringen met de zwaarte van wat haar allemaal overkomt, en wat je pas geleidelijk doorkrijgt.
Schuren is een onderhuids proces. De lezer slaat op de vlucht zodra je met een loeiende bandschuurmachine aan komt zetten als Claudel: ‘En verder. Verder heb ik mijn moeder net gedood. O ja. Waarom. Zomaar. Uit praktische overwegingen zeg maar.’
Subtieler is de schuurmethode van Arnon Grunberg. Die laat ons meeleven met iemand die, meestal pas op de laatste bladzijden, monsterlijke trekken blijkt te hebben. Tirza en De man zonder ziekte volgen dat stramien. Nog listiger is het als al eerder blijkt dat de held niet deugt, maar dat je dan al te ver met hem bent meegegaan, dat je het lot van Lolita’s Humbert Humbert blijft meevoelen. In de gruwelspiegel die Claudel ons voor denkt te houden ontbreekt die identificatie. De hel, dat blijven de anderen.
Achter op de Franse editie gaat Claudels bijsluiter nog verder. Je moet zijn schuurpapier zien in de lange traditie van Petronius, Rabelais, Molière, Voltaire, Ionesco, Roland Topor, enzovoort. O nee, dan moet het wel grote kunst zijn en neem ik alles terug. Tekenend voor dit gekoketteer is dat Claudel niet begrijpt dat de absurditeiten van zijn voorgangers geen aanklachten waren maar geestverruimers. Elke schokkende grap was een uitnodiging om het rationele weefsel waarin we de werkelijkheid wilden vangen op te rekken of aan flarden te snijden. Dat is schuren.
Het verschil met auteurs als Rabelais of Houellebecq of Despentes is allereerst hun ambivalente houding tot het geschetste universum. Is de vrije, liberale en libertijnse westerse samenleving een gruwelplek of een lusthof om naar hartenlust in de verboden vruchten te zwelgen? Bekritiseren ze de moraal of willen ze die juist verleggen? In de beste schok- en schuurromans is die vraag niet goed te beantwoorden omdat hun oogmerk elders ligt dan in de moraal. Het gaat ze om navoelen, inleven, ondergedompeld zijn, een energie volgen, een obsessie achterna jagen, vloekend de muziek meezingen van een tijdperk dat je voelt knerpen in elke scène. Literatuur is niet de observatiepost van waaruit je alle perikelen verslaat en voorziet van diagnoses, het is de arena voor het vechten zelf, het worstelen, rondtasten, falen en triomferen.
Claudel doet wat meer auteurs doen die ‘dicht op de tijdgeest’ denken te schrijven, met ‘urgente’ boeken vol wanhoop, seks, geweld en onrecht. Ze imiteren de oppervlakkige verschijningsvorm daarvan. Ze stapelen gruwelijkheden op elkaar en wijzen dan naar de literaire traditie als bewijs dat het toch echt kunst is, terwijl het, opgeteld bij hun gesloten wereldbeeld, toch echt behoort tot het domein van de kitsch. Veel schuurpapier is niet meer dan een vermomde stoplap.